re ergernissen, Marina had er wat lectuur op nageslagen en samen kwamen we als verstandige mensen tot de conclusie dat we een tijd vakantie van elkaar moesten nemen.
‘Zal ik dan je hotelkamer nemen?’ bood ik aan. Het huis was toch haar domein, dat kon ik niet van haar afpakken. Het wonen in een hotel gaf het arrangement iets tijdelijks, en ik miste haar al hevig.
‘Je bent lief,’ zei ze, ‘ja, ik wil graag het huis. Maar het hotel is duur, hoor, misschien kunnen we beter iets anders voor je huren.’
Een veeg teken, en ik hield vast aan het hotel.
Toen ik een koffer had ingepakt en afscheid nam keerde ze haar wang naar mij toe voor een kus en sloot de deur snel achter me.
In de maanden daarna bleef ze vriendelijk maar op afstand, bij onze eetafspraken in steeds goedkopere restaurants.
En toen ik een keer bij het thuisbrengen wat langer over het afscheid deed en haar op de mond zoende, had ze het dodelijke woord: ‘Hans, sorry, het doet me niets.’
‘O, ik ben weer te onhandig? Te plotseling?’
‘Ja, nogal. Het spijt me.’
Vloekend reed ik naar het hotel. Waarom kon die trut nou niet gewoon aangeven hoe ze het wilde hebben, altijd maar weer moest ik ernaar raden, blindemannetje spelen en op de tast werken. Ze wist toch dat ik Casanova niet was?
Daarna wachtte ik af en werd treuriger en treuriger omdat het alleen zijn haar goed beviel en mij niet.
Pas toen ik haar vertelde dat ik voor een paar maanden terugging naar Amsterdam, brak ze even uit haar rol.
‘Kan je weer contact opnemen met je vriendinnetje,’ zei ze.