deed toen we eindelijk Bethlehem binnenreden. De stad was pas heroverd op de Arabieren en vol soldaten.
Grote Gerrit had me bezworen géén hotelkamer te zoeken, maar een stal. Dat viel niet mee, al die soldaten hadden paarden en alle stallen waren vol. ‘Wat héb je toch, man,’ zei een herbergier tegen me terwijl hij uit het raam keek naar Marion, ‘je kunt nog goedkoper een kamer hier huren dan dat je een stal krijgt.’
‘Het moet in een stal gebeuren,’ bezwoer ik hem, ‘het staat zo geschreven.’ Hij haalde zijn schouders op en gaf me het adres van een boer aan de rand van de stad. Voor 5 zilverlingen mocht ik daar de ezel parkeren naast de os die hij er had staan. Er bleef nauwelijks nog wat over voor ons tweeën. Ik maakte een wieg van een etensbak die ik volgooide met stro, en keek Marion aan. ‘Zullen we eens een hapje gaan eten, meid?,’ zei ik. Ze zag er moe uit, het was ook geen lolletje voor haar. Gelukkig was Gerrit royaal geweest met zijn onkostenvergoeding en toen we na enkele uren terugkeerden naar de stal zongen we zeer hard het lied van de muren van Jericho. Het was een mooie novembernacht en ik vond het jammer dat Marion zo hoogzwanger was.
Met veel moeite vonden we een plaats in het stro waar we niet de kans liepen een trap van de twee beesten te krijgen, en lagen dicht tegen elkaar aan om warm te blijven.
‘Geloof jij dat het lukken zal?’ zei ik tegen haar, voor de zoveelste maal tijdens de reis.
‘Waarom niet?’ antwoordde ze voor de zoveelste maal, ‘misschien ben ik wel gezegend. En anders trappen ze er ook zo wel in.’
Ik draaide me om, en wilde net gaan slapen toen ze begon te kreunen. Ik stond op en stak de olielamp aan. Het was zover. Ze lag met een verwrongen gezicht in het stro. Ik liet haar alleen en wekte de boer en zijn vrouw. Mopperend gingen ze met me mee, ‘wat is dat nou voor gekkenwerk, je had in een hotel moeten gaan, ouwe gek, en dan met zo'n jong meisje...’
‘Het staat zo geschreven,’ verdedigde ik me zwakjes. ‘Ja, dat zal wel. Zeker een van die moderne romans. Ze weten tegenwoordig van gekkigheid niet meer wat ze doen moeten, die jonge meiden. Maar dat u er aan meedoet, dat snap ik niet.’ Mopperend verdween de boerin in de stal. Ik bleef buiten staan, en keek naar de sterren.
‘Gaat het maat?’ zei een stem achter me. Het was Jacco, de koerier van Grote.
‘Het gaat wel,’ antwoordde ik, ‘nog een paar uur. Hoe ver zijn die koningen?’
‘Volgens de laatste berichten zal het begin januari worden voordat ze hier zijn,’ zei hij grinnikend.
‘Begin januari?’ stoof ik op, ‘dat is nog anderhalve maand! In die kou, dat is móórd, weet je dat?’
‘Zal ik dat doorgeven aan Grote?’ zei hij.
‘Laat maar, laat maar,’ zei ik, ‘ga jij de herdertjes maar verrassen, man.