te gerafelde bladeren die langzaam heen en weer bewegen en een zacht ruisend geluid maken. Tussen de bladeren zijn de trossen bananen al zichtbaar, maar ze zijn nog groen en klein. Ik ga op mijn hurken zitten, neem een stokje en maak krassen in het zand. Einde van de opname.
Utrecht, ik ben acht jaar en het loopt tegen Sinterklaas. Voor het eerst van mijn leven zal ik een winter mee gaan maken met sneeuw, dat moet je je voorstellen als watten, maar dan koud. We zijn met verlof in Holland en alles is vreemd. Ik heb net een ons suiker in een zakje ingeleverd bij de juf, maar weet niet precies waarom. Op weg naar huis is het al donker, het is vier uur. De mensen lopen met wasemwolkjes uit hun mond, ik ook. Ik heb wanten aan en ben dik ingepakt. Er is veel roezemoezig licht in de winkelstraat. Ik steek over en kom bij een winkel met snoepgoed. Thuis zal ik straks gaan lezen in Pietje Bell. In de etalage liggen grote roze suikerbeesten. Ik kijk mijn ogen uit.
Zinloze fragmentjes uit mijn historisch archief. Ik heb een zoon van bijna drie. Af en toe tref ik hem starend aan met grote zwarte ogen. Hij heeft net een opname gemaakt en is bezig die ergens in zijn geheugen op te bergen. Over een jaar of dertig, veertig komen ze wel weer tevoorschijn, betekenisloze flarden herinneringen zonder kop of staart, waarvan hij niet kan begrijpen waarom ze hem zo melancholiek stemmen.