| |
| |
| |
Heden mosselen, morgen gij
1
‘Dat kunnen jullie toch niet maken’, zei Frieda, ‘je baas op die manier wegwerken. En morgen vieren jullie nog wel je jubileum.’ Ik lag wat ongemakkelijk naast haar in de donkere tussenkamer. Frieda had geen daglicht in haar kamer en conversatie was moeilijk want aan de voorkant lag een student te luisteren en aan de andere kant maakte een echtpaar lawaai met een baby.
Het bed, ik had het een keer nagemeten, was 80 cm smal. Frieda met haar dikke kontje nam er ruim de helft van in beslag en ik kon net nog op mijn zij tegen haar rug aanliggen. Misschien had ze mij uitgezocht vanwege mijn mager postuur (als je die jongen van Jansonius door elkaar rammelt hoor je de botten rinkelen), maar toch wel erg weinig rekening gehouden met mijn lengte. De butagaskachel ruiste zacht, maar mijn voeten staken onder de deken uit en waren koud.
‘Zaken zijn zaken’, zei ik, ‘dan moet hij maar niet zo stom zijn.’
‘Ik vind hem wel aardig’, zei ze.
‘Ik ook, maar dan toch liever niet als baas.’
Het was het eeuwige thema en ik begreep niet waar ze zich mee bemoeide, met haar lekkere vette lijfje en haar dikke sportbenen. Als het gaat om zakelijke dingen wil ik wel graag meteen gelijk krijgen, zonder sociologisch gelul aan mijn kop.
Uit wraak rook ik even aan haar haar, een probaat middel om er meteen genoeg van te krijgen, want de enige kraan in het souterrain was iets te ver voor Frieda.
‘Kom, ik moet weg’, zei ik. Rillend stapte ik uit bed, hoe langer je bent hoe kouder je het kunt krijgen. Onderbroek, hemd, overhemd, broek, sokken, das, schoenen. In het voorbijgaan keek ik nog even in haar spiegel en kamde mijn haar, blond maar wel steeds minder.
‘Zie ik je morgen?’
‘Kweet niet’, zei ze, ‘eind van de middag heb ik college en 's avonds 2 uur seminarium.’
‘Ik kom wel langs, nee heb ik, ja kan ik krijgen.’
Ik kuste haar, ze bleef in bed, zwaaide nog met een hand en vertrok. Als ik in deze stemming bleef was het een definitief afscheid, maar dat dacht ik elke dag.
Buiten stond de auto dood te vriezen onder het licht van een straatlantaarn. Er was geen verkeer, guur kelere-weer was het. Ik stapte in, bracht de motor met kleine elektrische schokjes tot leven en schokkend en rillend reden we weg.
Thuis zat Eefje in een veel te grote stoel te wachten. Ze had
| |
| |
bijna alle lichten al uitgedaan, alleen de schemerlamp brandde nog en de radio stond nog aan.
‘Hallohallo’, zei ik.
‘Hallo.’ Zo te zien had ze een kalmerend tabletje geslikt en nogal wat gedronken. Ik schonk mezelf een glaasje cognac in. Er moest trouwens ook wel weer eens wat gegeten worden. Ik voelde me slap maar te zenuwachtig om te gaan zitten.
‘Geef mij ook maar een glas cognac’, zei Eef.
‘Je weet toch dat dat niet goed valt op zo'n valium-tablet?’
‘Wie zegt dat ik een valium-tablet heb gehad?’
‘Medunkt, ik ken je toch langer dan vandaag.’
Ze had een mooi tenger hoofd met van die blauwige slapen, Eefje.
‘Heb je nog last gehad, vandaag?’ vroeg ik terwijl ik een glas inschonk. Ik ging naast haar op de grond zitten en over de stoel heen trok ik haar hoofd op mijn schouders. De tranen kwamen onmiddellijk. ‘Je hebt er genoeg van, hé?’ zei ze tenslotte treurig. Ik bevocht een aanvechting van eerlijkheid.
‘Welnee, meisje.’ Ik kuste haar op de ongecontroleerde huilmond. Welnee, ik zou zo eeuwen door kunnen gaan, maar niet heus.
‘Kwam je de deur niet uit?’
‘Ik was zo goed vanochtend. Nergens last van, ik ben de tuin in geweest. Toen wilde ik boodschappen doen en ja hoor. Ik heb niet eens eten voor je, behalve brood’, zei ze en begon weer te snikken. Ik kende het verhaal uit mijn hoofd. Eva Jansonius, Mijn Jaren met Pleinvrees.
‘Zijn jullie nog lang bezig geweest?’ vroeg ze.
‘Jazeker, het is net afgelopen.’
‘O, Henk belde geen half uur geleden nog op.’ Lul van een Henk, altijd achteraf nog iets bedenken en opbellen.
‘Ja, Henk is er niet tot het eind bij gebleven. Ik heb nog een hele tijd met John en Philip door zitten praten.’
‘Philip?’
‘Ja, Philip Schmidt, de grote engelse baas.’
‘Zo, is dat tegenwoordig al Philip?’
‘Jazeker mevrouwtje, het is gepiept. Arnold wordt er morgen uitgesodemieterd en dan krijgen we een driemanschap met mij aan de leiding.’
‘Jou aan de leiding? En je weet niets van opinie-onderzoek.’
‘Dat is zo'n flauwekul. Of je nu bruine bonen of opinies inblikt, dat maakt toch niets uit. Het gaat om het management.’
‘Daar weet je toch ook niets van?’
‘Moet je horen, die Schmidt is niet gek, hij is niet voor niets miljonair. Als hij het ziet zitten en ik zie het zitten, waarom dan niet?’
De alcohol steeg snel van mijn lege maag naar mijn hoofd. Ik
| |
| |
nam nog een cognacje en ijsbeerde heen en weer.
‘Jezus Christus’, zei Eef.
‘Wat?’
‘Morgen is dat 10 jarig bestaan van jullie.’
‘Je weet dat ik je daar niet wil hebben.’
‘Daar gaat het niet om. Je kunt Arnold toch niet afzetten op de dag dat hij 10 jaar bestaat? Dat kun je toch niet maken?’
‘Dat kan ik niet helpen. Philip moet de dag erna terug naar naar Engeland en dan duurt het weer een maand.’
‘Nou en?’
‘Je begrijpt het niet. Die hele zaak ligt op zijn gat, er moet elke maand geld bij. Hoe dacht je dat ik me voel als ik opgebeld word door de drukker die zijn geld moet hebben en door de enqueteurs die al drie maanden op hun centen wachten? Jezus, waarom kan ik nou niet gewoon gelijk van je krijgen. Dat eeuwige gezijk aan mijn kop.’
Ik ging de kamer uit, naar de keuken, en sloeg de deur achter me dicht. Er was inderdaad nog wat brood van gisteren, met een paar bezwete velletjes kaas. Ik ging zitten op de kruk en kauwde weemoedig voor me uit. Er liep een vlieg over het stenen aanrecht. Mijn klap kwam net te laat.
| |
| |
| |
2
Een paar uur eerder zag het leven er heel wat vrolijker uit. Schmidt had ons besteld om 7 uur in het Hilton. Vooraf hadden we in café Zwart de zaken nog eens grondig doorgenomen, een half broodje was onverteerd in mijn slokdarm blijven hangen, een vervelend gevoel. Schmidt deed zelf open en nodigde ons binnen. Als je bedacht dat zo'n kamer toch een 100 gulden per nacht kostte, of misschien wel meer, dan was het niet veel zaaks. Schmidt had kennelijk de gewoonte om overal natte handdoeken op te hangen, zelfs over de arm van de bureaulamp, het enige licht dat hij had branden. Het rook een beetje muf, het was halfdonker en de kamer maakte een shabby indruk. Hij had de boekhouder van het Engelse bedrijf bij zich, een donkere breedgeschouderde women's man, die zich op de achtergrond hield.
‘Well?’ zei Schmidt toen we zaten. Hij was een kleine vette man, die nogal eens omhoog moest reiken als hij iemand een schouderklopje wilde geven, wat hij graag deed. Ook plaagstootjes in de zij konden er geregeld af. Op kantoor placht hij de meisjes kneepjes te geven. Maar het meest hield hij van kleine colleges over de eigenschappen die men moest hebben om rijk te worden, en dat alles in een dik soort duits-engels dat moeilijk te volgen was. Men moest vooral slim zijn om rijk te worden, daar kon hij niet genoeg op hameren. En rijk was hij, dat kon ook niet vaak genoeg verteld worden. Kortom, een mannetje uit anti-semitische cartoons, maar hij was niet joods. Integendeel, in de jaren 40-45 was hij boven Engeland uit de lucht komen vallen.
‘Well?’ herhaalde hij. Hij bood ons geen drankje aan.
‘Well what?’ liet ik me ontvallen. Hier greep John in. Hij stond op en ging met zijn brede rug voor de priemige bureaulamp staan.
‘Well Philip, it's like this’, begon hij. Het was te zien dat hij een beetje transpireerde.
‘No, I want his opinion’, interrumpeerde Schmidt en wees Henk aan. Een slimmigheidje! Laat nooit degene praten die het geprepareerde speechje wil uitbrengen, kies altijd een ander.
‘This is our plan’, zei Henk, ‘I put it on paper.’ Hij overhandigde hem het document, een memorandum van een pagina of 8 waarvoor John noch ik geduld hadden kunnen opbrengen, maar dat bestond uit hoofdlijnen en details, uitgerekend tot op het aantal vuilnisemmers dat wekelijks naar alle waarschijnlijkheid (met inachtneming van een beredeneerde marge) buiten de deur gezet zou moeten worden á 2 minuten per stuk (3 minuten voor de verdiepingen) tegen een uurtarief van f 15.- inclusief overheads.
| |
| |
John en ik zuchtten. Schmidt wuifde John van de lamp weg, hield het papier in het schijnsel en begon te lezen.
We zaten allen te wachten, de boekhouder incluis. Henk zag er tevreden uit. Na 2 pagina's was Schmidt al uitgelezen. Hij nam de rest in ijltempo door, pauzeerde nog even bij het slot en sloeg het geheel toen dicht. Hij gaf het niet terug.
‘Dus jullie willen VandenAcker weg en een inkrimping van het personeel’, zei hij.
‘Ja’, antwoordden John en ik.
‘En dan een driemanschap met John als contactman, Henk als hoofd onderzoek en Michel als algemeen manager?’
‘Ja’, zeiden wij.
‘Dat is geen verrassing voor mij’, zei Schmidt, ‘maar wat moet ik dan met VandenAcker, Michel?’
‘Yes, that's a problem’, gaf ik toe.
‘Arnold is een heel ervaren marktonderzoeker. What's more, hij wordt ook door anderen als een heel ervaren marktonderzoeker beschouwd.’
‘Maar het bedrijf maakt verlies’, zei ik.
‘Ja’, vulde John aan, ‘hij is een goed marktonderzoeker, maar geen manager.’
‘Heb je je formulieren bij je?’ vroeg ik Henk.
Hij deed een greep in zijn tas en bracht een klapper tevoorschijn.
‘Hier zijn de formulieren die VandenAcker het laatste jaar heeft gemaakt’, zei hij terwijl hij het pakket aan Schmidt gaf, ‘U ziet dat hij elke maand de organisatie verandert.’
‘Verkopen is er niet bij’, zei ik, ‘hij blijft maar op kantoor en maakt het ene formulier na het andere.’
‘Ja, ja’, zei Schmidt, ‘ik wil er nu even over nadenken. Gaan jullie naar de bar beneden, dan kom ik over een half uur.’
We stapten de deur uit, gingen zwijgend de lift binnen, lieten ons geruisloos naar beneden spoeden en kwamen daar terecht in een English pub met Europese openingsuren.
‘Twee pils en een tonic’, zei ik tegen de barman. Ik had de pest in. Ga maar even naar de bar beneden, dan kom ik over een half uur. Wat een beledigingen moet een mens eigenlijk ondergaan om rijk te worden.
‘Wat denk je?’ vroeg ik John. Hij zag er bezorgd uit. Hij had een stevig postuur, je kon er nog zo hard tegenaan lopen, maar omvallen zou hij niet. Boven dat forse lijf een vierkant maar vriendelijk blozend hoofd met zachte wangen en een belangstellende blik. John was dé man voor moeilijke groepsdiscussies, huisvrouwen op hun gemak stellen en ze vragen welke plaats Drietex nu eigenlijk in hun wereldbeeld innam. Daar schreef hij dan zorgvuldig geformuleerde en begrijpelijke teksten over, met twee dikke vingers op de schrijfmachine. Betrouwbaarheid en meegevoel, dat was John.
| |
| |
Een vrouw en drie kinderen stonden achter hem.
‘Afwachten maar’, zei Henk en nam zijn tonic. Met het glazen staafje bracht hij het schijfje citroen naar de bodem van het glas en begon het daar geduldig uit te persen. Henk was een kleine magere cijferaar, een miereneuker, een stuk rekenmachien. Hij had een rood baardje en een rode snor en kleine uitdrukkingloze blauwe ogen. Henk ging zo zijn gangetje. We zaten sombertjes bijeen en bestelden nog wat.
‘Twee pils’, zei John, ‘neem me niet kwalijk, ik hen even je naam kwijt.’
‘Bert’, zei de barman.
‘Ja natuurlijk, Bert. Sorry hoor’, zei John met breed gebaar, ‘ik was het even kwijt. Je bent hier pas, zeker?’
‘Nee hoor meneer, al een jaar of twee.’ De barman spoelde opgewekt zijn glazen.
‘O’, zei John zwakjes, ‘dan heb ik je zeker telkens net gemist.’
‘Best mogelijk meneer.’
We speelden met onze glazen en bespraken het risico dat we liepen. Arnold VandenAcker was geen man die over zich liet lopen. Hij had al veel stormen doorstaan en was er tot nu toe elke keer in geslaagd om zelf als de grote reorganisator uit alle reorganisaties tevoorschijn te komen. Als Schmidt niet op ons voorstel in zou gaan en Arnold zou er achter komen dat we hem hadden willen wippen, dan konden we wel inpakken. In de afgelopen jaren had hij al twee financiers, 3 onderdirecteuren en een optocht van projektleiders versleten.
Het duurde een uur voordat Schmidt eindelijk beneden kwam, de ladykiller boekhouder een stap achter hem aan. We gingen aan een tafeltje zitten.
‘I like it’, zei Schmidt, terwijl hij met zijn hand tikte op het memo van Henk, ‘ik doe nu geen definitieve uitspraak want ik wil eerst met Arnold praten. Maar ik voel er veel voor. Ik voel er heel veel voor.’ We hieven de glazen hoog en een half uur later ging ik in jubelstemming op weg naar Frieda.
| |
3
Ik was wat aan de late kant, de volgende dag. ‘VandenAcker heeft al voor je gebeld’, zei Wiesje, ‘maar ik heb een kopje koffie voor je warm gehouden. Dat doet een goede secretaresse voor haar baas.’
‘I love you’, zei ik en het was waar. Wat zou ik zijn zonder Wiesje?
‘Ga zo door en je wordt nog eens directrice’, zei ik, ‘en dan ben ik je vriendje en dan mag ik elke dag om tien uur komen. En dan krijg ik alle onderzoeken die niet doorgaan.’
Zij kon nog echt giechelen.
| |
| |
‘En zo'n stoel die je achterover kunt laten zakken, voor als je eens echt wilt nadenken. Een kleine bar in de hoek en een echte secretaresse met sappige benen, niet zo'n mager scharminkel als jij.’
‘Je ziet er verloederd uit’, zei ze, ‘zeker weer twee nachten gehad.’
Ik voelde me inderdaad belazerd. Grote mensen moeten op tijd eten en flink veel melk drinken en regelmatig slapen. Als ik dacht aan de dag die me te wachten stond kon ik wel kokhalzen.
Wiesje zei iets dat ik niet verstond.
‘Wat?’
‘Je moet nog geld geven voor het cadeau voor VandenAcker.’
‘Hé gadverdamme. Nee, dat kan ik niet doen.’
Ze was verbaasd en een beetje verontwaardigd. ‘Ik heb wél gegeven, hoor. Uiteindelijk meent hij het toch wel goed.’
‘Ja’, zei ik. Ik ging voor het raam staan. Aan de overkant was een bank waar al hard gewerkt werd. Er liepen mensen druk heen en weer met paperassen, onder een zee van TL-licht. Om half één stonden altijd een hoop mensen beneden op straat tegen het pui geleund wat frisse lucht te happen. Ik voelde me ineens moedeloos worden. Al dat gezeur en gezijk en waar doe je het eigenlijk voor.
‘Kom, ik ga maar eens kijken bij meneer’, zei ik kregelig en ik ging naar beneden, klopte aan en liep naar binnen.
Hij had een waanzinnig grote kamer, tamelijk kostbaar gemeubileerd en een echt schilderij aan de wand.
‘Ga zitten’, riep hij met een gebaar naar het zitje. Het duurde een paar minuten voordat hij klaar was met zijn telefoongesprek Toen kwam hij bij me zitten. VandenAcker was geen bullebak, eerder maakte hij een zachtaardige, wat verlegen indruk. Hij zag er fris uit als altijd, de man zonder kleine zwakheden: hij rookte niet en dronk niet en geurde altijd netjes. Zijn nagels waren kortgeknipt en met zijn zakelijk gebouwd postuur (niet te dik, niet te dun, niet te lang, niet te kort) zag hij eruit als een degelijke manager. Maar zijn ogen waren wat te vochtig en keken je te vragend aan. VandenAcker was een onzekere man met charme. Hij werd pas gevaarlijk als zijn positie bedreigd werd en dan kon je wel inpakken.
‘Hoe was het in Madrid?’
‘Ik ben niet in Madrid geweest’, zei hij.
‘O.’
Hij liep naar de deur, deed hem open en zei tegen Hannie, zijn secretaresse: ‘Ik wil een kwartier niet gestoord worden.’ Hij kwam terug en zei: ‘Je ziet er slecht uit, een halve nacht gehad, zeker?’
‘Ja, een beetje kort geslapen.’ Ik begreep er weinig van,
| |
| |
Madrid was toch een belangrijk congres.
‘Ik ben naar Brussel geweest’, zei Arnold. Hij keek me van opzij schattend aan.
‘O.’
‘Gisteravond belde Philip me op. John, Henk en jij zijn bij hem geweest?’
‘Ja, we hebben wat problemen doorgepraat’, zei ik voorzichtig en zweeg.
‘Sigaret?’ vroeg hij.
‘Nee dank je’.
Hij stond op, liep even rond en ging weer zitten.
‘Dat was eigenlijk wat ik je vragen wou’, zei hij tenslotte, ‘zijn er nog besluiten genomen?’
‘Eh, hoezo?’
‘Nou, ik weet niet, beslissingen van het een of ander.’
‘Nee hoor. We hebben Schmidt bepaalde voorstellen gedaan en hij zou er vandaag op terugkomen. Heeft hij je niet ingelicht?’
‘Nou nee.’
‘Ach, het is allemaal niet zo belangrijk, maar ik geloof dat we beter kunnen wachten tot hij er is. Ja sorry hoor, maar ik vind het een beetje moeilijk om er nu over te praten.’
‘OK. Ik heb zelf gisteravond ook een paar ideeën ingeleverd. Er is een heel nieuwe ontwikkeling gaande.’
‘Goede zaken gedaan in Brussel?’ vroeg ik om eens van onderwerp te veranderen.
‘Ja, daar heb ik het over. Prima zaken. Zaken van verstrekkend belang. Vanmiddag kan ik jou, John en Henk er wel méér over vertellen, denk ik.’
We praatten nog een tijdje over lopende onderzoeken (naast de financiën van de firma deed ik industrieel onderzoek) en hij kwam niet meer terug op Schmidt.
| |
4
Om half een begon de verjaarslunch. Moeder Bas was er al de hele ochtend mee bezig geweest. De codeerafdeling was ontruimd, de tafels tegen elkaar geschoven, witte tafelkleden erop met bordjes. Schalen met broodjes op elke tafel, maar haar trots was toch het hapje dat op elk bord al klaar lag: een sneetje geroosterd brood, daarop dik kaviaar met een leeg rondje in het midden waarin ze een rauw ei gelegd had.
‘Recept van meneer Schmidt’, zei ze trots. Met een man of twintig hingen we om de tafels rond totdat de direktie beneden kwam, Schmidt voorop en VandenAcker glimlachend en handenwrijvend er achter. Ze zaten aan het hoofd van de tafel. Moeder Bas schonk wijn in de glazen en VandenAcker tikte er met zijn mes tegen en nam het woord. Op dat moment kwam Eefje binnen, verlegen en schichtig en met een blos op de
| |
| |
wangen. Ik stond op, haalde er snel een stoel bij en rook dat ze stevig aan de borrel geweest was.
‘Ik was in de buurt’, zei ze hevig fluisterend. ‘... bekend dat de resultaten van het afgelopen jaar wat zijn tegengevallen’, zei VandenAcker, ‘we hebben wat pech gehad met sommige onderzoeken, maar het laatste kwartaal is toch duidelijk al wat beter geweest. Het ziet er dan ook naar uit...’
Hij was weer op het bekende spoor van de goede toekomst. Binnen vijf minuten zou hij een plan ontvouwen van een nieuwe revolutionaire splitsing in afdelingen, een reorganisatie die gegarandeerd succes zou opleveren. Uiteraard zou dit met zich meebrengen dat we binnen korte tijd zouden moeten uitbreiden. Hij dacht hierbij aan het aantrekken van enkele geavanceerde projektleiders met de nieuwste kennis op het gebied van de multivariate analyses. Te verwachten zou zijn dat hiermee een aanpak naar buiten gebracht zou kunnen worden die een ruime toevloed van onderzoeken zou garanderen. Kortom, de toekomst zag er rooskleurig uit.
Midden in de speech kreeg Eefje de hik en na een minuut stond ze op en ging in de richting van het toilet. Ik volgde haar.
‘Waarom doe je dat nou, godverdomme’, zei ik, ‘je weet toch precies hoe het gaat. Straks drink je nog een paar pilsjes of wat wijn en dan word je misselijk en dan wordt het weer een hele toestand. Waarom blijf je verdomme niet thuis, zoals ik zei. Ik heb echt al genoeg sores hier.’
‘Ik vertik het om opgesloten te zitten’, zei ze. Hik. Ze staarde in de wasbak.
‘Eefje, ga dan ergens anders naar toe, alsjeblieft. Ik kan jou niet aan mijn kop hebben vanmiddag.’
‘Ja, dat is waar, je gaat Arnold beentje lichten vanmiddag, hé? Dappere kerels.’ Hik. Er klonk applaus in de verte.
‘Als het je niet bevalt, Eef’, zei ik, ‘dan zoek je maar een ander heer. Ik heb balen van dat gezeur aan mijn kop, zeker van iemand die zelf nog geen dubbeltje bij elkaar kan verdienen.’
‘O, wat voel ik me weer slecht vandaag’, bauwde ik woedend, ‘ik kan weer geen stap buiten de deur doen. Maar goed dat de slijter aan huis wil bezorgen.’
Ze keek me met grote betraande ogen aan. ‘Ga alsjeblieft weg’, zei ze.
‘Ga zélf alsjeblieft weg, mens’, riep ik, ‘dit is mijn plek.’
Ze pakte haar tasje en liep het toilet uit, de gang op en ging in de richting van de uitgang. Ik liep achter haar aan, bij de trap had ik al spijt. ‘Heb je geld voor de taxi, Eef?’ vroeg ik, maar ze ging zonder opkijken naar beneden. Ik volgde haar en vroeg het nog eens bij de deur. Ze liep naar buiten en ik bleef haar in de deuropening nakijken. Op hoge ranke benen liep ze in een vrij rechte lijn weg, stak blindelings over naar de taxi-standplaats,
| |
| |
twee auto's toeterden boos, maar ze kwam heelhuids aan. De taxi vluchtte snel met haar weg. Op naar de snelle pint, ongetwijfeld. Treurig liep ik de trap weer op en voegde me zo onopvallend mogelijk bij de groep. De speechjes waren afgelopen en het eten was nu in volle gang. Ik sneed mijn toastje aan.
Rauwe eidooier met kaviaar, mensen verzinnen toch wat af, bah.
‘Is er nog iets gezegd?’ vroeg ik aan John naast me.
‘Hoe is het met Eef?’ vroeg hij oprecht belangstellend.
‘Ach, je weet het’, zei ik, ‘ze is nu goddank weggegaan.’
‘Michel, je moet geduld met haar hebben’, zei hij, ‘je weet niet wat het is, zo'n fobie. Ze kan er echt niets aan doen.’
Ik keek naar zijn brede hoofd met de eerlijk verdiende denkrimpels.
‘Ik heb laatst nog eens met haar gepraat’, zei hij, ‘je maakt het haar niet makkelijk.’
Hij nam een broodje, sneed het doormidden, smeerde er dik boter op en belegde het met twee plakken ham en een plak lever, vouwde de helften dicht en keek er even aandachtig naar voordat hij de eerste hap nam.
‘In mijn studietijd’, zei hij met volle mond, ‘wisten ze er absoluut nog niets van. Maar nu met die gedragstherapie valt er een hoop aan te doen. Je moet geduld hebben.’
‘Allemaal leuk en fijn, John, en ik krijg elke maand de rekening van de heer gedragstherapeut. Maar als ze er 1 van de 4 keer naar toe gaat is het veel.’
‘En nog iets’, zei hij, ‘dit is niet als kritiek bedoeld hoor, maar je moet haar wat meer opbouwend benaderen. Zoals net toen ze hier kwam. Dan moet je tonen dat je het leuk vindt dat ze het op heeft kunnen brengen om toch ook te komen. Maar ik kon aan je gezicht zien... We kennen elkaar toch langer dan vandaag?’ vroeg hij, ‘Ik kon aan je gezicht zien dat ze niet welkom was. Dat moet je niet doen joh. Mensen zoals Eefje hebben steun nodig, echt waar. Het is net zoiets als met een mongoloïde kind, of nee, dat is een slecht voorbeeld, het is net zoiets als...’
‘Is er door Schmidt nog iets gezegd, John?’ vroeg ik, ‘Sorry dat ik je interrumpeer.’
‘Nou ja, het gebruikelijke verhaal, hé. Ga zo door, hard werken en een strak financieel beleid, dat brengt ons er wel weer bovenop. O ja, hij heeft me net nog even gezegd dat we direct na de lunch boven verwacht worden.’
‘Geen indicaties van wat er gaat gebeuren?’
‘Nee.’
Het duurde eeuwen voordat iedereen uitgegeten was en de groep zich eindelijk kon verspreiden. John, Henk en ik kwamen bij elkaar. ‘Zullen we maar eens naar boven gaan?’ zei ik. Er
| |
| |
viel onderling weinig meer te praten, we moesten nu maar afwachten wat er gebeuren zou. We meldden ons en werden na enig wachten binnengelaten.
| |
5
Schmidt zag eruit alsof hij wat teveel had gegeten. Hij hing achterover in zijn stoel, de maag een beetje omhoog, en liet af en toe kleine boertjes los. Arnold zat ontspannen tegenover hem. Hij had zijn das uitgedaan en liet een stuk bruingebrande hals zien. Ik voelde al van meet af aan onheil. Arnold zag er veel te zelfverzekerd uit.
‘Well, gentlemen’, zei Schmidt, ‘please be seated.’ We gingen zitten.
‘Ik wil open kaart spelen’, zei hij. Hij deed even zijn ogen dicht, vouwde zijn kleine dikke handen over zijn buik en na een paar seconden hoorden we een klein boertje. Hij opende zijn ogen, glimlachte en zei: ‘Het is als volgt. Gisteravond zijn deze drie mensen bij mij gekomen met een eerlijk voorstel. Ik heb natuurlijk direct daarna contact gezocht met jou, Arnold, om je mening te vragen voordat ik een besluit nam. En toen bleek, heren, dat Arnold zelf ook al het gevoel had dat het zo niet langer kon. What's more, hij had al rekening gehouden met de bezwaren die jullie gisteren bij mij naar voren brachten. Niet, Arnold?’
‘Inderdaad’, zei Arnold glimlachend. Hij keek stralend heen en weer naar ons en Schmidt, stond met een sportieve beweging op, haalde een papier van zijn bureau en ging bij het flip-over bord staan.
‘Kijk’, zei hij, ‘mijn probleem is dat ik alles te lang in mijn eentje heb willen doen. De hele organisatie op peil houden, de kwaliteit van het onderzoek controleren, klantencontacten, de financiële toestand, dat is teveel voor één man. Het is dom van mij dat ik dat al die tijd allemaal zelf heb willen doen, maar dat krijg je als je oprichter bent, dan denk je dat je het zelf allemaal het beste kunt. Ik heb daarin een fout gemaakt, dat wil ik best bekennen. Waar we heen moeten, dat is decentralisatie. Ik zie het als volgt’, zei hij en nam een viltstift. ‘De firma valt eigenlijk uiteen in 3 groepen. De groep kwantitatief onderzoek, de groep kwalitatief onderzoek en last but not least de groep industrieel onderzoek.’ Hij zette drie hokjes naast elkaar op het tekenvel en één hokje erboven. ‘Waar ik naar toe wil is dat elk van jullie de leiding neemt over één van die afdelingen, zodat ik alleen de algemene leiding heb. Dat geeft mij de kans om eindelijk eens wat te gaan doen aan de public relations van ons bedrijf.’ Hij glimlachte oprecht. ‘Ik heb begrepen van Philip, dat jullie het gevoel hadden dat daar weinig van terecht
| |
| |
gekomen was, tot nu toe. En dat is waar, dat moet ik toegeven. Als jullie de leiding van die drie hoofdgroepen nemen, dan ben ik van een hoop problemen verlost en dan kom ik eindelijk toe aan de verkoop naar buiten van ons bedrijf.’
‘Maar...’ zei ik.
‘Ogenblikje, Michel, ogenblikje. Verder liggen er natuurlijk problemen op het gebied van de financiën, het personeelsbeleid en de opleiding. Ook dáár heb ik me teveel mee moeten bemoeien en ik heb me deze week gerealiseerd dat ik daar afstand van moet doen. De financiën, nou ja, daar hoef ik Michel niets meer over te vertellen, dat kan ik voortaan rustig aan hem overlaten. Het personeelsbeleid lijkt me iets voor John, niet John? en de opleiding, vooral op statistisch gebied, dat is typisch een taak voor Henk, niet?’
‘Ja maar, Arnold...’
‘Nog even, Michel, ik begrijp wat je zeggen wilt. Jullie zijn misschien nog niet helemaal toe aan die verantwoordelijkheid, maar ik zie het wel zitten en daar moet je eigenlijk van uitgaan. Als ik vind dat jullie het kunnen, reken dan maar dat het wel zal lukken. Wel, wat denk je ervan?’
Hij keek ons stralend aan. De man was werkelijk onverwoestbaar. Vermoedelijk had hij de hele nacht een taktiek zitten uitdenken, na het telefoontje van Schmidt, maar nu stond hij toch weer fris en uitgerust het plan te presenteren.
Veel kans leek hij me niet te hebben en zijn zelfvertrouwen kon ik dan ook niet plaatsen.
‘Zou dit inhouden dat we volledige zeggenschap krijgen over de gebieden die je daar getekend hebt?’ vroeg John.
‘Uiteraard’, zei Arnold prompt, ‘natuurlijk blijf ik wel de leiding houden en de grote lijnen aangeven, maar na een inwerkperiode laat ik het allemaal aan jullie over. Ik werk dit alles natuurlijk nog in detail uit, ik zal ook wat formulieren ontwerpen waar jullie mee kunnen werken, zodat je niet in een niemandsland hoeft te beginnen. Dat zal Michel wel interesseren, ik heb gisteren een ideetje gehad voor een nieuw voortgangscontrole-formulier.’ Hij sloeg een nieuw vel van de flip-over op en begon schetsmatig kolommen en regels te tekenen. Ik keek naar Schmidt, hij zat vetjes te glimlachen.
‘Arnold, sorry dat ik er even tussenkom’, zei ik, ‘maar zouden we die formulieren niet zelf mogen ontwerpen?’ Even keek hij gekwetst, maar hij begreep dat dit niet het moment was voor prikkelbaarheid.
‘Natuurlijk, Michel, dit is alleen maar een ideetje.’
‘Ik wil niet vervelend zijn’, zei ik, ‘maar ons probleem was juist dat er veel te veel georganiseerd wordt in dit bedrijf en dat er veel te veel formulieren zijn. En dat terwijl we niets te doen hebben. Er moet wérk komen, Arnold, er moet verkocht
| |
| |
worden.’
Hier schrok hij een beetje van. Hij keek een paar keer schichtig van Schmidt naar mij, dit was een aanval in de rug.
‘Kom Michel, je overdrijft een beetje. Toegegeven, we hebben het een tijdje slap gehad, maar het ziet er naar uit dat het ergste nu toch voorbij is.’
De man was hopeloos.
‘Arnold heeft nog iets te zeggen over de financiën’, zei Schmidt ineens.
Hij leek uitgesproken geamuseerd.
‘Ja, dat zou ik bijna vergeten’, zei Arnold, verbaasd over zichzelf, ‘het is nog niet helemaal rond dus jullie moeten het wel onder je houden. Het komt erop neer dat ik een andere financier gevonden heb. Philip hier heeft me een tijdje geleden laten weten dat zijn firma zich eigenlijk wil terugtrekken uit ons bedrijf. Het kost hem teveel tijd en ze hebben als nieuwe policy dat ze liever per land losse contacten leggen met de marktonderzoekbureaux, dan dat ze dochterondernemingen gaan creëren. Dat vind ik heel begrijpelijk.’
Inderdaad. Gedrieën keken we naar Schmidt die als een kleine Buddha zat te glimlachen.
‘Uiteraard ben ik meteen aan het zoeken geslagen’, vervolgde Arnold, ‘en gisteravond ben ik in principe rond gekomen met Mar-co, je weet wel, dat grote Belgische bureau. Philip is ook accoord met het bod dat zij gedaan hebben, dus eigenlijk kan er niet veel meer tussen komen. Ze zijn van plan om veel geld en kennis tot onze beschikking te stellen.’ Hij ratelde verder, terwijl wij in gedachten verzonken. Tot zover dan onze gouden plannen.
‘Meneer Schmidt is het ermee eens, dat dit de beste oplossing is?’ vroeg ik voor alle zekerheid, toen Arnold even zweeg. Schmidt ging overeind zitten. ‘Ik begrijp dat jullie een beetje verrast zijn, en toen Arnold me gisteren belde heb ik lang nagedacht over de vraag wat het beste voor dit bedrijf zou zijn. En ik kwam tot de conclusie dat ik het beste mijn aandelen aan Mar-co kan verkopen. Ja, inderdaad.’
‘Juist’, zei ik. Er viel weinig meer te praten, en zodra we konden vertrokken we. In ijltempo naar café Zwart.
‘Dat was dat’, zei ik, ‘het ziet er naar uit dat we een ander baantje moeten zoeken. Je weet precies hoe Arnold is. Hij zal ons doodpesten met zijn formulierentroep.’
John zag er uitgeput uit. Hij dronk snel achter elkaar twee koude pilsen. ‘Ik snap het niet’, zei hij, ‘en gisteren deed Schmidt nog zo enthousiast.’
‘Ja, logisch’, zei ik, ‘toen ging het om de keus tussen ons of Arnold. Nu gaat het tussen ons en een voordelige verkoop van zijn aandelen.’
| |
| |
‘Tjongejonge’, zei Henk, en goot voorzichtig wat Cassis naar binnen. Hij was onaangetast door het geheel. Tenger en bedachtzaam zat hij op zijn stoel en brak een lucifer in tweeën. Daarna keek hij ons aan, rood baardje en snorretje, blauwe ogen.
‘Dan zullen we een eigen bureau op moeten richten’, zei hij. John verslikte zich. ‘Eigen bureau?’ vroeg hij zwaar fronsend. Een grote vrouw en 3 kinderen zaten thuis op hem te wachten. Ik zag het meteen zitten, maar John moest niet geforceerd worden. ‘We moeten er maar eens over nadenken’, zei ik tegen hem, ‘Henk heeft geen ongelijk. We moeten het allemaal eens goed uitrekenen!’
John knikte bedrukt. Wéér nieuwe plannen, hij kon er slecht tegen.
Een half uur later stapte ik in de auto. Waarheen? Aan het eind van de avond zou ik Eefje wel ergens in een café kunnen oppikken, suf en misselijk in een hoekje naast de tap. Eerst maar naar Frieda. Het gaspedaal reageerde alert, zoals het ook hoort onder de voet van de algemeen directeur van een nieuw marktonderzoekbureau.
|
|