gebeuren. Ik liep terug naar de sceptische opper. ‘En nu de verdediging’, zei ik. Ik had een kladblocje bij me en twee ballpoints voor als één het niet deed. ‘De bren had ik hier gedacht’, zei ik, ‘dan kan hij iedereen die over de heuvel komt wegmaaien.’
‘Waarom niet dáár?’ vroeg hij en wees in de tegenovergestelde richting. ‘Dan schieten we op het hoofdcommando’, zei ik. Hij knikte zuur. Ik legde hem mijn andere maatregelen uit en na enige tijd vertrok hij teleurgesteld naar andere klanten. Ik wachtte tot hij uit het gezicht was, liep naar mijn bemanning en ging naast ze zitten, op een metertje afstand, om een shagje te rollen.
We zaten er niet vrolijk bij, 6 cursisten van de kaderopleiding onder leiding van een reeds half gesjeesde cursist van de officiersopleiding.
‘Jullie eerste oefening?’ vroeg ik aan de dichtstbijzijnde.
‘Ja, korporaal.’ Hij maakte een frisse en ijverige indruk, een blonde jongen, iets groter dan ik.
‘Mijn laatste, denk ik’, zei ik.
‘O.’
We zwegen en rookten. De blonde rekende het na.
‘Maar je wordt toch pas over 3 maanden kornet?’ vroeg hij, ‘dan moet je toch zeker nog één oefening hebben?’
‘Nee, ik wordt geen kornet’, zei ik, ‘van hogerhand is uitgemaakt dat ik niet het goede karakter heb om de troep te inspireren. Dus over een maand ga ik af naar de parate hap.’
‘Jezus, wat goed zeg’, zei de blonde bewonderend en richtte zich tot de anderen, ‘hoor je, de korp gaat af over een maand.’ Ze keken me aan met de mengeling van jaloezie en afkeuring waaraan ik maar moeilijk kon wennen. Aan de ene kant gaf uitstoting je een aureool van onafhankelijkheid, een eigenzinnig type met schijt aan de dienst. Aan de andere kant bleef je toch de lul die niet op kon brengen wat zij presteerden. Niemand wilde met je ruilen.
‘Vandáár dat de opper je steeds probeerde te pakken’, zei de blonde.
‘Ja, dat wilde ik jullie vragen,’ zei ik, ‘of jullie een beetje mee willen werken. Want als hij me ergens op kan grijpen ga ik met schuld af en dat scheelt 3 maanden, dan moet ik 21 maanden.’ Ze knikten en begonnen onderling te praten. Ik zat ook wat te ver van ze af.
Het begon weer te regenen. We droegen onze binnenhelmen, het dunne binnengevechtspak en het dikke gevechtsjack eroverheen dat de wind tegenhield maar het water niet. Het regende al de hele dag op en af en niemand was droog.
‘Kom jongens’, zei ik, laten we maar weer aan het werk gaan. Jullie tweeën gaan de telefoon aanleggen en de rest zet de