Ik en mij
De overheersende emotie is verveling na zestig jaar in dit omhulsel. Het rookt en het drinkt en het wordt elk jaar trager. Ik kijk nog weleens mee in zijn spiegel en het oogt al enkele jaren als een oud heertje, met diepe lijnen in het gezicht waar de wangspieren het begeven hebben. Ik ga daar niet over, net zomin als over de bloeddruk en de longschade en de langzaam dichtslibbende aderen. Ik ben bewoner van het pand, niet de eigenaar of de beheerder.
Het doet zijn best en probeert mij in kaart te brengen: id, ego, superego. De ziel, god, de genen die de mens gebruiken als vehikel om te overleven. Theorieën te over. Het omhulsel is niet arrogant, het is voortdurend op zoek naar mij, in de hoop dat dat zin zal geven aan het bestaan. Het voelt vagelijk dat ik er ben.
Maar ik heb niets te bieden. Het denkt, dus ik besta. Maar waarom en hoe lang nog?
Laatst keken we naar een sciencefictionfilm. Doen we niet vaak, maar het was laat en het alternatief was een herhaling van de Nova-uitzending van die avond. Ik kon de keuze billijken. Halverwege de film brak het borstgebeente van de helper van de held open en verscheen de bloederige slangachtige kop van het buitenaardse wezen dat zich in dit mens had genesteld. Mijn omhulsel schrok en ik ook even. Maar wat ik ook ben, dit niet. We zullen samen oud worden en als het sterft zal ik vermoedelijk ook ophouden te bestaan. Als ik niet al eerder uit verveling weggeëbd ben. Wat ik me nog weleens afvraag is: ben ik de enige? Of heb ik soortgenoten, machteloos en zonder doel opgesloten in andere omhulsels?