Eerlijk is vals
(2001)–Hans Vervoort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Toen ik de sleutel in het slot stak was het nog een gewone doordeweekse werkdag, maar toen ik mijn flat binnenging voelde ik al meteen dat er iets aan de hand was. Het licht in het halletje brandde, maar dat vergat ik wel vaker uit te doen. Ik hoorde het geluid van een radio of tv, maar ook dat overkwam me weleens. De geur van warme etenswaren was nieuw. Had ik iets op laten staan? Nee, ik kookte nooit 's ochtends. Angst had ik niet: als je meer dan tachtig kilo weegt (eigenlijk bijna negentig, maar ik had plannen om daar wat aan te doen) en tegen de zestig loopt hoef je niet bang te zijn voor indringers. Je hebt je gewicht mee en als het slecht afloopt heb je toch al een behoorlijk lang leven achter de rug. Al deze gedachten gingen door mij heen en ik had nog ruim tijd voor vele andere gedachten tijdens de paar stappen naar de deur van de keuken. Toen ik die opendeed keek de vrouw op van haar werk. Ze hield met de ene hand een wok vast en een houten roerspaan met de andere en ze keek me bang aan. Ze was klein en tenger en had iets onmiskenbaar Chinees. Of Vietnamees of Thais of | |
[pagina 6]
| |
iets anders oosters uit de Mongoolse hoek. Ze oogde veertig. Ik trok mijn mondhoeken omhoog en probeerde vriendelijk te kijken, wat eigenlijk niet meer nodig is als je grijs bent. Sinds een paar jaar keek ik met verbazing naar foto's waar ik per ongeluk op stond: een keurige, ietwat buikige heer met benevolente grijze uitstraling, veel kleiner ook dan ik me altijd gevoeld had. De nadagen meneer, c'est la vie, c'est la vie. En alle jongeren waren groter. Ik stak mijn hand uit en zei: ‘Pinkelman.’ Dat was mijn schuilnaam bij dit soort gelegenheden en het diende z'n doel, ik werd er elke keer zeer door opgevrolijkt. ‘Pol... Polwop,’ antwoordde zij glimlachend. Daarmee waren de plichtplegingen voltooid, en na enige pogingen over en weer was duidelijk dat we geen enkele taal gemeen hadden. Alleen als ik oké zei, antwoordde zij ook ferm oké. Ik dekte de tafel voor twee en na een paar minuten kwam zij met de stomende rijst en het wokgerecht. We aten in stilte. ‘Enak betul’ (heerlijk), had ik na de eerste happen nog geprobeerd, het passar-Maleis uit mijn jeugd kwam makkelijk boven als ik niks anders meer wist. Maar Indonesië was heel ver van haar bed. | |
[pagina 7]
| |
Na de maaltijd zette ik de tv voor haar aan en maakte koffie in de keuken. Toen ik met twee koppen binnenkwam zag ik haar dommelen en wakker schrikken. Zo klein en zo tenger en wie weet wat ze allemaal achter de rug had aan ellende en spanning. Ik maakte met gevouwen handen naast mijn wang het slaapgebaar en ze knikte dankbaar. Even later droeg ik haar armzalig kleine koffertje naar de logeerkamer en zei: ‘Good night.’ ‘Oké,’ antwoordde ze en ze glimlachte. Ze miste een voortand. Op naar de computer. Ik kwam vrij snel in mijn e-mail terecht en er was een bericht. ‘Sent you a package. Your last one. A million thanks, Dad. Tim.’ Veel had hij nooit te melden. Morgen, als ik weer thuiskwam, zou het pakje vertrokken zijn naar haar volgende adres op de vluchtelingenlijn. Mijn zoon was een do-gooder. Dat had hij van zijn moeder. | |
[pagina 8]
| |
Toen Marijke opgenomen werd en maandenlang geen contact mogelijk was, praatte ik de eerste week nog veel tegen haar in het lege huis. Maar in de tijd van de grote verstening gebruikte ik vaak mijn stem een heel weekend niet. Ik zat en staarde naar de televisie. Het bleven losse beelden, waar ik geen verband in kon zien. Het huis hield ik brandschoon - daar was zij op gesteld - en elke ochtend douchte ik. En op werkdagen sleepte ik mezelf naar kantoor. ‘Goedemorgen.’ Ik hoorde zelf ook dat mijn stem goed klonk. Fris en sterk, uitgerust van een weekend zwijgen. De mensen moesten eens weten.
Als jongen van twintig heb ik zangles genomen. Eigenlijk wilde ik spraakles, omdat het me hinderde dat ik alles twee keer moest zeggen. Ik had een luie bas. Het meisje dat de zangles gaf was maar een jaar of twee ouder dan ik en later vertelde ze me dat ik haar eerste leerling was. Zo stralend en energiek als zij was heb ik nooit meer iemand gezien. Een kwestie van gezonde buikademhaling, denk ik. | |
[pagina 9]
| |
Elke week fietste ik naar de Stadhouderskade, waar zij woonde, en werd ik onderwezen in het breed houden van het middenrif, de adem daar neerzetten om het geluid via de resonansholten van borst en vooral hoofd te laten groeien tot het een kamer kon vullen, een zaal, het heelal. Ik kwam nooit verder dan die kamer. ‘Voel maar,’ zei ze en deed het voor, terwijl ik mijn hand op haar middenrif legde. En ik voelde met mijn hand het trillen van haar geluid. Levende muziek.
Het is moeilijk om de chronologie aan te houden, merk ik, nu ik de gebeurtenissen van mei vorig jaar wil opschrijven. In je hoofd liggen alle herinneringen vast maar ze komen nogal willekeurig naar boven. Zelf kan ik ze wel plaatsen, maar als ik ze opschrijf moet ik wat duidelijker maken in welke volgorde ze hebben plaatsgevonden. Anders begrijpt niemand er wat van. | |
[pagina 10]
| |
Ik belde Marijke de volgende dag vanuit kantoor op. Dat vond zij veiliger, minder kans dat het gesprek afgeluisterd zou worden. Paranoia was onderdeel van haar ziektebeeld. ‘Tim stuurde me gisteren een pakket,’ zei ik. ‘Ja, ja. Is het goed aangekomen?’ ‘Prima.’ ‘Mooi.’ Er viel een stilte. ‘Hij zond ook een berichtje dat dit het laatste pakket is. Stopt hij ermee?’ ‘Nee, Henk. Ze gebruiken een adres maar een paar keer. Maximaal zes keer. Voor de veiligheid. Dat weet je toch nog wel?’ Er kroop wat irritatie in haar stem. ‘Slik je je pillen?’ vroeg ik. ‘Ja hoor, maak je niet ongerust.’ ‘Goed zo. Nou, ik ga maar weer eens aan het werk.’
Toen ik de hoorn op de haak had gelegd, speet het me dat ik niet wat vragen voorbereid had. Marijke was soms heel spraakzaam, maar op slechte dagen | |
[pagina 11]
| |
had ze uit zichzelf niets te melden en reageerde alleen op vragen. Toch betrapte ik mezelf op een goed humeur: eindelijk waren we klaar met Tims pakketjes. Niet dat ik er iets tegen had om vluchtelingen te helpen. Maar nu we kennelijk onze afgesproken portie opvang verricht hadden, wilde ik best weten dat ik toch niet graag op onverwachte momenten een vreemdeling in huis aantrof. Neuriënd haalde ik een extra sterk kopje koffie uit de bedrijfsautomaat op de gang en vervloekte het dunne plastic bekertje toen ik terug moest hollen om de telefoon op te pakken. ‘Ja, u spreekt met Linda de Rijk van Gezocht. Eindelijk hebben we u dan te pakken.’ Opsporing, zouden ze Tims vluchtelingenlijn ontdekt hebben? Het zou toch niet waar zijn, net nu we er met goed fatsoen vanaf waren? ‘Kan ik u spreken? Het gaat om iets wat telefonisch moeilijk is uit te leggen.’ Met bonkend hart nodigde ik haar uit om dezelfde middag op kantoor langs te komen. Een heel dikke jonge vrouw, met een air van kordate vrolijkheid. Ze bestudeerde mijn visitekaartje. ‘Henk Vermeulen. Adviseur speciale projecten, wat betekent dat?’ | |
[pagina 12]
| |
‘Helemaal niets. Als je in een bedrijf tegen de zestig loopt en geen zin meer hebt in het hollen en vliegen, dan zijn er altijd mensen die je functie graag overnemen. En dan word je adviseur speciale projecten, kun je je een paar jaar in alle rust voorbereiden op je pensioen.’ Het lag wat ingewikkelder, maar dit voldeed en ik zag hoe ze mijn status een paar graden naar beneden bijstelde. Intussen had ik haar kaartje gelezen. ‘Ester van Doorn, research? Ik dacht dat ik iemand anders aan de lijn had.’ ‘Ja, nee, ik was het wel, maar in het contact gebruiken we allemaal de naam van Linda de Rijk. De presentator van Gezocht en Gevonden, u hebt dat programma misschien weleens op de tv gezien? Het gaat over mensen die op zoek zijn naar verloren geraakte familieleden.’ Ik ademde meteen wat rustiger. Niks gerechtelijke opsporing van vluchtelingenlijnen, gewoon een dame van een tv-programma. Ik had het weleens gezien. Het ging voornamelijk over in Nederland opgegroeide adoptiekinderen die via de tv hun natuurlijke moeder konden terugvinden in het verre Vietnam of Bolivia. Of Peru. Moeder had diepe spijt dat ze het kind had afgestaan, ze was achttien | |
[pagina 13]
| |
(zeventien, zestien, vijftien) en zag geen kans het te onderhouden. De vader had zich zoekgemaakt, haar ouders hadden haar verstoten toen ze zwanger bleek en adoptie leek de enige mogelijkheid. De volgende vijf kinderen had ze wel gehouden en in diepe armoede grootgebracht. De reportage liet het zien, de hut waarin zij allen leefden en het kale erfje waar drie magere kippen nerveus de grond pikten, op zoek naar ook al bijna verhongerde wormen. De moeder gespannen en beschaamd, de broers en zusters vrolijk en nieuwsgierig naar de onbekende geluksvogel uit hun familie in het rijke Westen. In de linkerbovenhoek van het tv-beeld zag je het groot geworden adoptiekind naar de reportage kijken en een traan wegpinken. Dan volgde de nababbel over de treffende familiegelijkenis en hoe ook deze zoektocht met succes was bekroond. En als niemand het meer verwachtte (alhoewel het elke keer gebeurde), ging dan een gordijn open en verscheen de moeder, overgevlogen uit het verre land. Een omhelzing, het kind tweemaal zo groot als het moedertje, snikgeluiden. Dan trok de camera zich discreet terug, want het mocht geen ordinaire tranentrekker worden, dit programma, zo lieten de makers geregeld weten. | |
[pagina 14]
| |
‘Ja, ik ken het,’ gaf ik toe, ‘ik heb er ook weleens bij zitten snotteren.’ ‘Mooi, mooi.’ Ester van Doorn begon in haar omvangrijke research-tas te zoeken. ‘Alhoewel het natuurlijk niet bedoeld is als emotioneel programma. Wij zien het als informatief, het geeft een beeld van de werkelijkheid.’ ‘Ach so,’ knikte ik. ‘Die lang niet altijd is wat mensen denken.’ ‘Inderdaad.’ Eindelijk had ze gevonden wat ze zocht, en ze reikte me over de tafel een klein gekarteld fotootje aan. Een jonge Indische of Indonesische vrouw keek glimlachend naar me, haar opgestoken haar dateerde van eind jaren veertig. Tijdens de beweging die Ester van Doorn naar mij maakte woei een vleug van haar transpiratiegeur naar mij over, vermengd met de odeur van een deodorant. Mijn neus was er niet gelukkig mee, maar kon het nergens kwijt.
‘Ik val maar met de deur in huis,’ zei ze, ‘wij hebben redenen om aan te nemen dat dit uw moeder is.’ ‘O, een oude foto van mijn moeder! Wat leuk. Ik wist niet dat u ook foto's opspoorde.’ Ik keek nog eens goed naar het portretje en op de achterkant. Daar stond ‘Amira Soedarso, 1952’. | |
[pagina 15]
| |
‘Eerlijk gezegd herken ik haar niet,’ zei ik, ‘en op de achterkant staat een andere naam. Mijn moeder deed vroeger aan amateurtoneel, is dit een rol van haar geweest? Njonja Soedarso?’ Mijn reactie had een vreemd effect op Ester van Doorn. Ze werd hoogrood. ‘Sorry, ik vergis me, ik zeg het helemaal verkeerd. Dat komt, we hebben zoveel zaken tegelijk. Wat ik bedoel is: we hebben redenen om aan te nemen dat dit de moeder is van uw halfzuster. Dus niet uw eigen moeder.’ ‘Alles kan,’ zei ik, ‘en ik heb een jongere halfzus. Maar wij hebben wel dezelfde moeder. Zij hertrouwde na de dood van mijn vader. En toen werd Ginny geboren, mijn halfzusje.’ ‘O. Ja, nee, ik bedoel een andere halfzus. Sonja Soedarso. Uit een verhouding die uw vader in Indonesië had met deze mevrouw.’ Ze keek me afwachtend aan. ‘Nou, dat moet u mij dan maar eens uitvoerig uitleggen,’ zei ik, ‘want dat wil er bij mij niet een twee drie in.’ ‘Ja, dat wil ik graag doen, maar vindt u het goed dat ik dan de ploeg erbij haal? Dan is de opname spontaner.’ ‘De cameraploeg? U wilt dit filmen?’ | |
[pagina 16]
| |
Ze knikte. ‘Ze wachten buiten in het busje.’ Ik ging naar het raam en keek naar beneden. En verdomd, daar stond een busje met het opschrift Linda Productions. Was het 1 april, vierde ik een jubileum, was ik jarig? Misschien gewoon een van die vele instink-tv-programma's van tegenwoordig? Toen ik mij omdraaide betrapte ik Ester van Doorn op een half glimlachje. Dat deed de deur dicht. Ik vertrouwde het niet. ‘Sorry, maar ik heb geen belangstelling. Ik stel voor dat u met uw ploeg iemand anders aan een moeder gaat helpen. Of een zus. Ik heb familie genoeg.’ Ik haalde haar jas van de kapstok en hield die uitnodigend voor haar op. Onwillekeurig ging ze staan. ‘Ja maar, u begrijpt het niet. Wilt u dan niet weten hoe het zit met...’ ‘Nou nee, houdt u dat maar. Trekt u dit aan, het is fris buiten.’ Met enige tegenzin stak ze haar arm in de jas die ik ophield en opnieuw kreeg ik een vlaag transpiratiegeur in mijn neus. In een reflex trok ik mijn hoofd terug. Zij zag dat toen ze achteromkeek en ik kon zien dat ze de oorzaak begreep. Ze kleurde opnieuw hoogrood. Ik had mijn reflex | |
[pagina 17]
| |
graag ongedaan willen maken en stond op het punt om de onderhandelingen te heropenen. Een Indische jeugd maakt ongastvrij gedrag bijna ondenkbaar. Maar ik had haar ontredderd en ze haastte zich weg. Ik ging bij het raam staan en zag haar beneden naar buiten komen en haastig instappen. Daarna stond het busje nog enige tijd stil. Linda Productions wilde ongetwijfeld uitleg. Als het geen grap was, wat zou zo'n tv-ploeg dan per uur kosten? Mannetje of drie, vier, tegen pakweg honderd gulden per uur, overhead inbegrepen, reistijd heen en terug, auto en apparatuur. Dan ging hier toch algauw een paar duizend gulden de mist in. Zou ze uit de auto geschopt worden voor een tweede poging? Nee, na een paar minuten reed Linda Productions weg. Toch onzin allemaal, dus. Zou ik er ooit achter komen wie me beet had willen nemen?
‘Wat sta je te kijken?’ Anton Nijman was ongemerkt mijn kamer binnengekomen. Kwam hij voorzichtig kijken of ik | |
[pagina 18]
| |
in de practical joke getrapt was? Ik besloot geen krimp te geven. ‘Linda Productions vertrekt. Ze maken dat programma over uit het oog verloren en weer teruggevonden mensen en dachten dat er misschien een markt zou zijn voor een maandblad met dat soort verhalen. Mijn moeder was een ander! Mijn broers spreken Boliviaans.’ ‘Gaat het ook over de Japanners die na vijftig jaar uit het oerwoud komen om te informeren of de oorlog nu eindelijk is afgelopen?’ ‘Natuurlijk, dat is een jaarlijkse special. Alhoewel die stroom langzamerhand begint op te raken. Er kwam er laatst nog wel een tevoorschijn in Nieuw-Guinea, maar die kon zich niet eens meer herinneren wat hij daar deed.’ ‘Alzheimer?’ ‘Nee, zo heette hij niet. Later bleek trouwens dat het een Japanse toerist was die bij een dagtrip overboord geslagen was en aan amnesie leed. Hij was ook maar een paar uur zoek geweest.’ Anton hinnikte even. Hij had het uiterlijk van een blond fotomodel uit de zeiljoppers-hoek, maar was een stuk slimmer. Toen ik vorig jaar te moe werd om de tijdschriftenuitgeverij te runnen en zo dom was dat in een interview in de vakpers te zeggen, kwam een | |
[pagina 19]
| |
headhunter met Antons cv aandraven. Anton was achter in de dertig, had een aantal jaren bij vnu gewerkt maar was drie jaar geleden in de Engelse vechtmarkt samen met zijn Britse vrouw begonnen met het uitgeven van een tijdschrift voor gescheiden mannen: Single Again. Vol tips over koken met de magnetron, het in vijf dagen kwijtraken van het huwelijksbuikje, het aanspreken van aantrekkelijke vrouwen en al die andere vaardigheden die een single guy nodig had voor een goed leven met een vanwege de alimentatie gehalveerd inkomen. Dit alles op een licht ironische toon gebracht, geen klaagblad. Het werd een succes, maar net toen het blad winst begon te maken lag hij zelf in scheiding en gaf zijn vijftig procent aandelen als settlement mee aan zijn ex. En nu stond hij open voor aanbiedingen uit Nederland, zei de headhunter. We maakten kennis. Anton dronk niet en rookte niet, maar verder had hij alle kenmerken van de notoire tijdschriftengek, en dankzij zijn ervaring en droge humor had hij ook een natuurlijk overwicht op het ongeregeld zootje waar elke tijdschriftenuitgeverij het van moet hebben. Een jaar geleden nam hij mijn rol over en deed ik een stap terug om voor het bedrijf op zoek te gaan naar nieuwe bladen. | |
[pagina 20]
| |
‘Waar kwam je eigenlijk voor?’ vroeg ik hem. ‘O, zomaar.’ Meestal was dat zijn inleiding om me uit te horen over hoe hij een lastige hoofdredacteur of vervelende adverteerder het best kon aanpakken, en steeds minder vaak kon ik hem helpen aan een oplossing die hij niet zelf al bedacht had. Want hij had een goed gevoel voor het vak. Ook nu waren we in tien minuten klaar. Hij vertrok en deed de deur achter zich dicht. Dát zou hij toch nog eens moeten afleren, achter gesloten deuren ontstaat nooit iets goeds. ‘Open!’ riep ik hem hard achterna en na een paar seconden keerde hij op zijn schreden terug en liet de deur weer zachtjes openzwaaien. Vanuit de gang kwamen de normale kantoorgeluiden, geen gegiechel of gefluister. Kennelijk was het toch geen kantoorgrap geweest, dat bezoek van Linda Dinges. Hé, het fotootje was blijven liggen. Ik stak het bij me. | |
[pagina 21]
| |
's Avonds belde ik Marijke weer. Ze had een goede dag gehad en luisterde vol aandacht naar mijn verhaal over Linda Productions. ‘Hoe heette die vrouw, Henk?’ ‘Ja, dat staat achter op dat fotootje. Zit in mijn jaszak. Soemari of zoiets.’ ‘Dat zegt mij niets.’ ‘Nee, natuurlijk niet, waarom zou jou dat iets zeggen?’ ‘Omdat ik altijd degene was die de verhalen van je moeder aanhoorde, over tempo doeloe en hoe slim jij als kind uit de hoek kon komen en hoe ze er alleen voor stond toen je vader overleed.’ Haar stem kreeg de bitse klank die een lange tirade aankondigde. Over mijn ongevoelige en geheel op mezelf gerichte workaholische natuur. ‘Je hebt volkomen gelijk, Marijke.’ Als ik haar met grote overtuiging gelijk gaf bond ze meestal in, zo ook nu. ‘Maar misschien is het wel een idee. Je zou de naam eens kunnen laten vallen als je bij je moeder bent.’ ‘Nee, dat durf ik niet. Stel dat ze helemaal op tilt gaat. Ze is tachtig!’ Ze zweeg en ik hoorde haar een sigaret opsteken. In die verpleeginrichting mocht gerookt worden, een unicum, en Marijke was het | |
[pagina 22]
| |
onmiddellijk gaan doen, met instemming van de behandelend arts. ‘Zou het waar kunnen zijn, dat je vader vreemdgegaan is?’ vroeg ze na een tijdje. ‘Ja, waarom niet? De tijd na de oorlog was nogal hectisch en mijn ouders waren vier jaar uit elkaar geweest. Mijn moeder en ik waren in 1947 een halfjaar met verlof in Nederland. Hij zou met de volgende boot komen, maar uiteindelijk bleef hij toch. Het zou kunnen, hij heeft daar alleen gezeten. Maar misschien niet helemáál alleen.’ ‘Sorry, ik begin moe te worden, ik val in slaap.’ ‘Doe je sigaret uit!’ riep ik haar nog toe en hoorde een knorrig ‘Ja, ja,’ voordat ze de hoorn neerlegde. Aan de abrupte beëindiging van gesprekken was ik in de loop van de tijd wel gewend geraakt. Marijkes put vol woede werd medicinaal gedempt en in de beginmaanden was het een wonder dat we af en toe nog een paar minuten met elkaar konden praten voordat ze weer wegzakte in diepe rust. ‘U bent de enige die zij een beetje vertrouwt,’ zei de arts, en daarom verbonden ze me nog door. Maar de laatste tijd kwam het wegzakken minder voor, het ging duidelijk beter met haar. Voor alle zekerheid belde ik de avondzuster nog even op, die | |
[pagina 23]
| |
beloofde over enkele minuten langs te gaan om te checken of er een bed in brand stond.
Mevrouw Soedarso's foto deed ik de volgende dag in mijn portefeuille, met het vage idee er nog eens goed over na te denken. In het rustieke afbouwtempo dat ik mezelf in het afgelopen jaar had aangewend, ging ik om elf uur koffiedrinken bij Jan Elferink, de bedrijfsadministrateur. Dat was onze wekelijkse gewoonte, even bijpraten buiten de vergaderingen om. Ook nadat ik mijn directierol had overgedragen bleven we dat doen, al praatten we nu vooral over koetjes en kalfjes. Zo had ik nu ontdekt dat hij vrouw en kinderen had, dat hij hield van Belgische bonbons en dat hij lid was van een club waarvan de leden voor hun gezondheid wilgen snoeiden. Zowel voor hun eigen gezondheid als die van de wilgen. Die Belgische bonbons verklaarden zijn ronde uiterlijk, maar eigenlijk werd ik altijd wat ongeduldig van persoonlijke informatie. Tenzij je daaruit kon begrijpen waarom iemand z'n werk niet deed. | |
[pagina 24]
| |
Vandaag was Jan uit zijn doen en hij verloor geen tijd om me te informeren. ‘Anton heeft zich ziek gemeld en er moeten wat handtekeningen gezet worden voor de salarisbetalingen.’ ‘Nou, dat kan ik toch ook doen.’ Ik begreep niet waar hij zich druk over maakte, juist voor dit soort gelegenheden had ik mijn procuratie behouden. ‘Jawel, jawel, maar er is meer aan de hand.’ Hij aarzelde, maar de druk van het nieuws dat hij bij zich droeg was te groot, hij bubbelde over. ‘Ik weet niet of het waar is, maar ik hoorde dat hij gisteren ruzie heeft gehad met Violet en dat Violet een klacht bij de politie heeft ingediend wegens mishandeling.’ ‘Ach, welnee.’ Met veertig dienstjaren kon ik mezelf een kantoorveteraan noemen, en ruzies waren normaal. Mishandeling en aangifte bij de politie, dat had ik nog nooit meegemaakt. ‘Toch schijnt het zo te zijn.’ Jan keek me aan met de mengeling van beduchtheid en opgewondenheid die bij dit soort berichten hoort. ‘Ach, het is vast een storm in een glas water,’ zei ik. Rustig houden, die hap, was het natuurlijke instinct dat je krijgt na een tijdje baas spelen. ‘Ik hoop het,’ zei Jan, en ik betwijfelde of hij dat meende. Zoals veel boekhouders genoot hij altijd | |
[pagina 25]
| |
wel een beetje als er iets misging bij de bazen, met hun neerbuigende houding tegenover cijferaars. Terug op mijn kamer ging de telefoon. ‘Waar was je nou, ik probeer je al de hele ochtend te bereiken!’ Het belligerente stemgeluid van Jaap van Soest herkende ik meteen. ‘Met wie spreek ik?’ vroeg ik desondanks. Jaap was voorzitter van onze kleine Raad van Commissarissen en had zijn sporen verdiend in de textielindustrie. ‘Doe niet zo flauw, Henk, dat weet je best. Hoor eens, ik heb je dringend nodig in verband met een vervelende affaire. Kun je even naar de kamer van Personeelszaken komen? Daar zit ik namelijk.’ ‘Oké.’ De toch vrij royale kamer van Personeelszaken stond bol van de rook, Jaap van Soest behoorde tot de laatste rokers. Achter haar bureau zat Janine Toxopeus, hoofd Personeelszaken, met tegenzin de grijze lucht in te ademen. Ze keek opgelucht toen ik binnenkwam. ‘Heb je al gehoord wat die oen van jou uitgevreten heeft?’ vroeg Jaap. Voor iemand met zo'n formidabele reputatie had hij zijn uiterlijk niet mee, een klein en mager | |
[pagina 26]
| |
mannetje met een kaal rond hoofd en blauwe priemoogjes. ‘Ik dacht dat het jouw oen was, Jaap. Directeuren worden door commissarissen benoemd. En ik heb alleen iets vaags gehoord.’ Jaap wees naar Janine. ‘Mevrouw Toxopeus?’ Janine stak van wal. ‘Ik ben vanochtend gebeld door Violet Rijk, de directie-assistente van Anton, met het verhaal dat zij door Anton is geslagen en daarvan aangifte bij de politie heeft gedaan. Ze was nogal ontredderd en ik heb gezegd dat ik haar wel ziek zou melden. Daarna heb ik contact gezocht met Anton, en die bleek thuis te zitten, in Apeldoorn. Hij vertelde dat hij al door de politie gebeld was, maar dat hij het met Violet wel zou uitpraten. Er was volgens hem sprake van een misverstand. Daarna kwam de heer Van Soest hier.’ ‘Ja, dat dank je de donder. Ik kreeg vanochtend een telefoontje en ben natuurlijk meteen in actie gekomen.’ Jaap van Soest was een ervaren zakenman van het selfmade type, maar sinds hij op zijn vijfenzestigste zijn textielbedrijf verkocht had, verveelde hij zich nogal en popelde om in actie te komen. Textiel wordt ook bedrukt en mogelijk was | |
[pagina 27]
| |
dat de reden waarom hij ooit een stevig pakket van onze aandelen had overgenomen uit de erfenis van onze dementerende oprichter en diens geldzuchtige nageslacht. Nu gebeurde er dan eindelijk iets wat commissariaal ingrijpen zou kunnen vergen en dat liet hij zich niet ontgaan. ‘Wie heeft je dan gebeld?’ vroeg ik nieuwsgierig en zag hem wat ongemakkelijk schuiven op zijn stoel. ‘Gewoon, Violet is een nicht van mijn vrouw. Je weet hoe dat gaat, dat belt elkaar.’ Ook dat weer opgelost. Persoonlijk zou ik niet graag de nicht van de vrouw van deze president-commissaris als secretaresse hebben; Anton had hier een steek laten vallen. ‘Dus wat er precies gebeurd is, weten we eigenlijk niet,’ probeerde ik. ‘Nee, dat klopt, dat zeg ik ook al de hele tijd tegen de heer Van Soest,’ zei Janine. ‘Daarom hebben we jou erbij gehaald.’ Jaap switchte moeiteloos van bullebak naar conspirator. ‘Als jij nou eens uitzoekt wat hier aan de hand is? Volgens mij zit het goed mis. En een directeur die zijn handen niet thuis kan houden is niet te handhaven.’ ‘Maar er zijn voor dit soort situaties toch spelregels? Vertrouwensmannen en -vrouwen?’ | |
[pagina 28]
| |
Janine knikte. ‘Dat klopt. Wij hadden er twee. Minny Ebben, maar die is zojuist vertrokken, en ik ben er nog niet toe gekomen een vervanger te zoeken. En jij.’ ‘Ik? Ja verdomd, dat is waar ook.’ Ik was het glad vergeten, maar ze had gelijk. Na mijn aftreden was ik een keer benoemd tot vertrouwenspersoon seksuele intimidatie, maar omdat zoiets bij onze uitgeverij niet voorkwam had ik het meteen in het hoekje van mijn geheugen gelegd waar de werkster nooit kwam. ‘Oké, ik zal erachteraan gaan.’ Jaap stond op. ‘Bel mij dan vanavond thuis even.’ ‘Ik weet niet of dat zo werkt, Jaap. Anton is de directeur, dus van hem moet je eigenlijk de informatie krijgen. Maar ik zal hem vragen of het goed is dat ik je op de hoogte houd.’ ‘Hm.’ Zonder groeten vertrok hij. Janine en ik verdeelden de taken, zij ging naar Violet en ik naar Anton. | |
[pagina 29]
| |
Een uur later reed ik Apeldoorn binnen. Niet gering, die villa waar hij woonde, midden in de bossen. Een violet-grijzende dame opende de deur, ik stelde me voor en ze zei: ‘Ach ja, u komt voor mijn zoon.’ Anton droeg een spijkerbroek en sweater en leek meer dan ooit op een fotomodel, zij het aan de bovengrens van de gangbare leeftijd, en met een lange alcoholische nacht achter de rug. ‘Ik ben nogal suffig,’ zei hij, ‘laten we de bossen in gaan.’ Ondanks zijn kater liep hij met grote passen. Het lengteverschil tussen ons zat vooral in zijn benen en al na een paar honderd meter was ik mijn adem kwijt. ‘Zullen we hier even gaan zitten?’ vroeg ik bij de eerste bank die we tegenkwamen. Hij keek wat verbaasd, maar gehoorzaamde. We zaten bij een kleine bosvijver en keken naar een eenzame witte zwaan die erin ronddobberde. ‘Ik dacht dat zwanen altijd met z'n tweeën waren,’ zei ik. ‘Ja, maar in deze buurt kwamen ze op een oneven aantal uit. En hij bleef over, arme kerel.’ Anton liet een kort lachje los. ‘Ik wist niet dat je bij je moeder woonde.’ ‘O, dat is tijdelijk. Na de scheiding kon ik er niet toe komen om me te settelen, en mijn moeder had | |
[pagina 30]
| |
behoefte aan wat gezelschap. Mijn stiefvader overleed een jaar geleden en zij zat alleen in dat grote huis. Dus vandaar.’ Ik herinnerde het me weer. Aan die scheiding hadden we zijn terugkeer naar Nederland te danken en hij had me weleens verteld dat hij nu weer in het ouderlijk huis woonde en zijn oude trimpaden herontdekt had. Het was mei en de vogels in het bos kwinkeleerden en tierelierden luidkeels. Op zoek naar territorium en een partner, had ik weleens gelezen. Zonder dat zij zelf een idee hadden wat zij deden en waarom. Net mensen. ‘Wat is er nou gebeurd, gisteren?’ vroeg ik ten slotte. ‘Daar weet ik weinig meer van,’ zei hij. ‘Ik drink eigenlijk nooit, zoals je weet, maar gisteren is het helemaal uit de hand gelopen. Violet en ik hebben wat gegeten, ze had ontdekt dat ik een jaar in dienst was en wilde trakteren. Heel aardig van haar. Ik betaalde het diner, zij de wijn. Daarna heb ik haar thuisgebracht. Ik merkte dat ik wat last had van de wijn en vroeg of ze wat koffie kon maken om mee te nemen in de auto. Ik heb zo'n handig thermosflesje voor lange ritten. Ja, dat was goed. “Eventjes dan,” zei ze er wel bij. We gingen naar haar flat en ik keek wat televisie terwijl zij de | |
[pagina 31]
| |
koffie maakte. Ik heb ter plekke een paar slokjes gedronken en had eigenlijk nog wel wat langer willen blijven tot ik een beetje was opgeknapt. Maar Violet maakte zo duidelijk dat ze nog veel te doen had in huis, dat ik maar snel afscheid nam. In de auto nam ik nog wat koffie en toen moet ik in slaap gevallen zijn. Tegen twaalven werd ik in de auto wakker, in de straat waar ze woont. Stekende koppijn en een kater die nergens op sloeg, want ik had hooguit drie, vier glazen wijn op. Ik ben op een sukkeldrafje naar huis getuft, heb mijn maag geleegd en ben het bed in gedoken. Vanochtend voelde ik me nog steeds beroerd, er zal wel iets mis zijn geweest met het voedsel. En dat is het hele verhaal.’ ‘Violet heeft vanochtend aangifte bij de politie gedaan wegens mishandeling, dat weet je?’ ‘Ja, ik heb al een telefoontje van de politie gehad, of ik langs wil komen om een verklaring af te leggen. Ik begrijp er niks van. Ik sla geen vrouwen. Ze kunnen het mijn ex vragen, ik doe dat niet.’ ‘Misschien een kwade dronk?’ Hij pakte een steentje en gooide het met een slappe boog naar de vijver. De zwaan kwam op het plonsje af, constateerde niets eetbaars, gooide het | |
[pagina 32]
| |
hoofd verontwaardigd in de nek en zwom rimpelloos en statig weer weg. ‘Hoor eens, Henk, alles kan natuurlijk. Maar ik ben fysiek niet agressief, en ik heb ook nog nooit een kwade dronk gehad. Ik word alleen maar slaperig van drank. Daarom begrijp ik er niks van.’ Ik raadde hem aan een advocaat in de arm te nemen, en aan zijn onthutste blik merkte ik dat het nog niet tot hem was doorgedrongen hoe ernstig de situatie was. Was het de kater? Was het onschuld? Nadenkend reed ik terug naar Amsterdam. Janine had haar bezoek aan Violet ook al achter de rug en we vergeleken onze gegevens. Tot en met het diner en het koffie maken bij Violet liepen de verhalen parallel, maar volgens Violet had Anton bij haar thuis toenaderingspogingen gedaan en toen ze daar niet op in was gegaan, had hij haar bij de schouders gegrepen en een paar klappen uitgedeeld. Uiteindelijk was hij met zijn dronken kop de trap af gegaan. De volgende ochtend had ze lang geaarzeld, maar ze was zo kwaad en vernederd dat ze toch maar aangifte had gedaan. ‘Jezus, wat heb ik hier weinig zin in,’ zei ik. ‘Kom er maar eens achter wie de waarheid vertelt.’ | |
[pagina 33]
| |
Janine deed mij qua kapsel en postuur altijd denken aan tante Sidonia uit Suske en Wiske en had dezelfde kordate handelwijze. Behalve nu. ‘Ja, ik weet het ook niet. Violet heeft echt klappen gehad. Dat kun je zien, en ze heeft ook blauwe plekken op haar schouders. Maar ze wilde wel morgen weer aan het werk en ze vroeg niet of Anton er dan zou zijn. Dat is toch het eerste wat je dan vraagt?’ ‘Ja, lijkt mij ook. Heb je haar dat voorgelegd?’ ‘Ja, en toen zei ze dat ze aannam dat hij zijn lesje geleerd had en het niet meer zou durven. De baan vond ze leuk en hij was ook een goede baas als hij niet dronk.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik weet niet wat ik ervan maken moet.’
Jaap van Soest wel. Hij belde me aan het eind van de middag op. ‘Ik heb telefonisch contact gehad met de andere commissarissen en met Anton. We hebben besloten Anton op non-actief te stellen in afwachting van het justitieel onderzoek en de interne afhandeling van deze kwestie. Hij is dus officieel met betaald verlof. Aan jou het verzoek om tijdelijk de directietaak weer op je te nemen totdat duidelijk is wat er allemaal aan de hand is en wat de consequenties zijn. Onder ons gezegd, ik zie hem | |
[pagina 34]
| |
niet meer terugkeren, dus als je blijft bij je standpunt dat je te oud bent voor de klus, denk dan vast eens na over een nieuwe Anton.’ Het was een erg snel en ingrijpend besluit, maar hij was niet van zijn standpunt af te brengen. Een uur later lichtte ik de ondernemingsraad in. Zeven nieuwsgierige koppen die ik allemaal al jaren kende. Er zat weinig anders op dan ze te vertellen wat er aan de hand was. ‘En nogmaals, mensen zijn onschuldig totdat het tegendeel bewezen is,’ eindigde ik, ‘dat geldt dus ook voor Anton. Hij is een paar dagen met vakantie totdat we duidelijkheid hebben over wat er precies gebeurd is. En het slechte nieuws is dat ik hem voor die paar dagen vervang.’ Ze beloofden braaf de zaak vertrouwelijk te houden en ik duimde voor Anton dat hij voldoende goodwill had opgebouwd in het afgelopen jaar. Want anders zou het roddelcircuit ongetwijfeld aan de slag gaan en deed het er weinig meer toe of hij schuldig was of niet. | |
[pagina 35]
| |
Op het antwoordapparaat thuis stond Ester van Doorn, met de boodschap dat haar baas Linda de Rijk mij graag zelf wilde spreken. Mijn hoofd stond naar andere zaken en ik moest even nadenken waar dit ook alweer over ging. Een onbekend Indonesisch halfzusje uit het verre verleden, als gevolg van een misstap van mijn vader. Het kon, het was niet ondenkbaar en ik had Ester van Doorn nogal onbeleefd de deur uit gezet. Hoe oud zou dat zusje nu zijn? Toch al minstens vijftig en misschien met een moeilijk leven achter de rug. Werd het niet tijd voor een bezoek aan mijn moeder in Arnhem? Ik had ineens grote behoefte aan familie dichtbij. |
|