6 Epiloog
In het voorgaande heb ik getracht een portret te schetsen van taal en taalkundige situatie van het Nederlands op de Antillen, zoals zich dat aan mij als geïnteresseerde lezer voordoet. Het is daarbij voor mij erg moeilijk om precies onderscheid te maken tussen de persoonlijke afwijking, hobby, creativiteit van één bepaalde auteur, en algemeen voorkomende verschijnselen. Uiteraard heb ik geprobeerd daar zoveel mogelijk rekening mee te houden bij het indelen en geven van voorbeelden. Maar echte insiders zullen nog wel gekke dingen tegenkomen. Conclusies zijn natuurlijk op basis van een portret moeilijk te trekken; dat zou slechts leiden tot aanbevelingen voor plastische chirurgie, waarvan het resultaat bij een taal eerder verminking dan verfraaiing zal zijn. Is het toch mogelijk om enige uitspraken over mogelijke toekomstige ontwikkelingen te doen? De situatie doet nog het meest denken aan het Nederland van eind 18e, begin 19e eeuw en de rol die de Franse taal toen speelde. Met name bij de overheid en dan vooral in de formeel juridische hoek, is het Frans toen ook na het vertrek van Napoleon nog lang de meest gebruikte taal gebleven. De Code Pénal heeft nog lang dienst gedaan in Nederland vóór wij een eigen Wetboek van Strafrecht hebben gekregen (1886). Maar dat heeft toch niet geleid tot het levend blijven van het Frans in Nederland of tot een groter wordende invloed. Integendeel, de sociale status die het Frans lang gehad heeft, is ondanks deze formele gebruikswaarde langzamerhand verschrompeld en vervangen door die van het Engels.
Thans is op Curaçao bij de overheid, en dan weer vooral in de formeel-juridische hoek, het Nederlands uiteraard een zeer belangrijke taal en dient men die ook perfect te beheersen om zijn werk goed te kunnen doen als overheidsdienaar. Dat zal ongetwijfeld nog lange tijd zo blijven, tot men alle wetboeken, alle teksten, alle overeenkomsten in het Nederlands heeft vervangen door die in het Papiamentu. Evenals het Frans in Nederland verschrompeld is, zal dat dan waarschijnlijk met het Nederlands op de Antillen gebeuren.
Naast het Papiamentu zal men natuurlijk dan toch een tweede taal moeten beheersen om in de wereld voldoende te kunnen functioneren. Daarvoor komen dan vooral Engels en Spaans in aanmerking. Uit de gevoerde gesprekken is wel gebleken dat men daarover nog zeker geen eenstemmigheid heeft bereikt. Beide talen hebben hun voordelen, en beide hebben hun nadelen. Vóór het Spaans pleit natuurlijk de nauwe verwantschap met het Papiamentu en de, ik zou haast zeggen familiale binding die men als Caraïbisch eiland ook met Zuid-Amerika voelt, waar het Spaans een bijzonder grote plaats inneemt. De contacten met Venezuela zijn de laatste jaren door de invoering van de veerverbinding nog sterk geïntensiveerd en dat heeft natuurlijk zijn invloed op de functie van het Spaans in Willemstad.