| |
| |
| |
4 Antilliaans Nederlands
Hoe ziet het Nederlands, zoals dat door Antillianen wordt gebruikt, er nu uit? In het voorgaande hebben we gezien, dat de Nederlandse taal op de Antillen in ieder geval functioneert. Alleen de mate waarin en de wenselijkheid ervan zijn punten waarover men van mening kan verschillen.
Het valt min of meer te verwachten dat een taal die overgeplant wordt van zijn Europese moederland naar een eilandengroep in de Caraïbische Zee en daar onder invloed komt van andere, reeds aanwezige talen, een eigen karakter gaat vertonen. Men kan zich er dan het hoofd over breken of de nieuwe ontwikkeling uitmondt in een eigen taal, een dialect, een regionale taal of iets daartussenin. Maar aangezien het buitengewoon moeilijk is een bevredigende grens te trekken tussen taal en dialect, zal ik voor het Antilliaans Nederlands maar geen uitspraak doen die waterdicht is. Er zijn in ieder geval voldoende eigen kenmerken om er aandacht aan te besteden en wellicht willen een aantal mensen het Antilliaans Nederlands wel als hun eigen taal adopteren! Voor het Surinaams Nederlands is de zaak iets duidelijker: de kiemkracht daarvan is veel groter en de voedingsbodem is gunstiger.
Evenals ik dat bij het Surinaams Nederlands gedaan heb, wil ik hier nog eens de woorden aanhalen van F.P.H. Prick van Wely, die in 1906 zijn boek publiceerde over ‘Neerlands Taal in 't Verre Oosten, eene bijdrage tot de kennis en de historie van het Hollandsch in Indië’. Hij begint het 3e hoofdstuk, over ‘Het Indisch Nederlandsch van nu’ met enkele regels die ook voor het Antilliaans Nederlands zeer toepasselijk zijn.
‘Toen onze vaderen voet aan wal zetten op Indië's grond, stonden zij te kijken in een vreemde wereld. In die half wilde omgeving beschikten zij over rijkdom van uitdrukkingsmiddelen, waaraan zij voor hun behoeften zoowel te veel als te weinig hadden. Twee dingen konden of liever moesten dus gebeuren: het oude taalmateriaal moest aangepast worden aan de nieuwe omgeving en nieuwe woorden moesten met de nieuwe voorstellingen overgenomen worden van de autochtone bewoners. Die inlijving van nieuw materiaal - de specialiseering der vrijgekomen Hollandsche woorden komt straks ter sprake - duurt nog altijd voort, omdat de verovering van Indië, materieel en moreel, nog altijd van dag tot dag haar gang gaat’, (pg. 62)
Beide verschijnselen, inlijving van nieuw materiaal en aanpassing van oud, zijn in het Antilliaans Nederlands ook zeer duidelijk op te merken. Van de inlijving van nieuwe woorden zullen we vele voorbeelden uit het Engels en vooral uit het Papiamento geven. Over het algemeen is daarbij sprake van winst voor het Nederlands en geldt de ontboezeming die Prick van Wely voor het Indisch Neder- | |
| |
landsch laat volgen (pg. 63-64), ook thans nog voor het Antilliaans Nederlands. ‘Purisme is goed, waar het modus in rebus niet overschreden wordt, maar daarom behoeven de angstvallige taalzuiveraars nog niet dadelijk moord en brand te schreeuwen als hun goedkoop nationaliteitsgevoel eens de kans schoon ziet om zich verdienstelijk te uiten, liefst naar de gewoonte der Nederlanders met de ééne hand op het hart, maar de andere op den zak. Het ideaal der toekomst ligt niet in kleinzielige afzondering, maar in het wereldomvattend communisme, dat de Christus niet heeft kunnen stichten en dat nu gevestigd wordt op den grondslag, gelegd door de “socialen” van allerlei richting.
Ieder vreemd woord, dat wij met de eene of andere natie deelen, is een schakel of een aanknopingspunt tussen mensch en mensch’. Niemand zal thans nog in verband met de Antillen willen, durven of kunnen spreken van een materiële of morele verovering; wat dat betreft is Prick van Wely verouderd. Maar dat voor de integratie van een samenleving de taal erg belangrijk is, geldt nog steeds, zeker ook voor de Antillen.
In ieder geval lijkt me zijn standpunt aanzienlijk ruimer dan dat van De Palm. We hebben al eerder gezien dat deze in zijn dissertatie pleit voor een tamelijk streng hanteren van de A.B.N.-norm. Toch kan hij er niet omheen dat er een eigen Curaçaos-Nederlands bestaat. De school heeft zijn best gedaan om het Beschaafde Nederlands te propageren, maar ‘Dit heeft echter niet kunnen voorkomen, dat in de eenheid-in-verscheidenheid van het A.B. naast het Indisch-Nederlands ook een Curaçaos Nederlands is ontstaan. De afwijkingen kunnen verklaard worden, zoals Van Ginneken doet, uit de Creoolse structuren van het Papiamento. Daar komt echter nog bij, dat de ligging van Curaçao de ontlening aan het Amerikaans-Engels en het Spaans zeer nadrukkelijk in de hand werkt. Vele Europese Nederlanders op Curaçao worden daarmee geïnfecteerd. Zij spreken van “ik wil hopi plakke verdienen” (Papiamentu: hopi plaka = veel geld), van “door wie wordt het programma gesponserd”, van “afspraken cancelen”, van “ik kan het bedrag niet tracen” en van “dat komt in orde, pronto”, om maar een willekeurig aantal voorbeelden te nemen, dat gemakkelijk kan worden uitgebreid’. (pg. 53)
Hiermee heeft De Palm echter nog weinig duidelijk aangegeven, waaruit het eigene van het Curaçaos Nederlands bestaat. Vooral de Engelse woorden zijn weinig kenmerkend, omdat men ze in het Nederlandse bedrijfsleven even goed tegenkomt. Mijn bevinding is dat de invloed van het Engels eerder opvallend gering is gezien de taalsituatie op de Bovenwindse Eilanden en de zakelijke invloeden van de Verenigde Staten in het Caraïbische gebied. Ook iets verderop in zijn boek komt De Palm nog eens tot een wat uitvoeriger en wat veroordelende beschrijving van het Curaçaos Nederlands. Het is voor De Palm een regionale taal, die hooguit door een auteur voor de couleur locale in literaire produkten gebruikt mag worden. Voor normaal gebruik komt die regionale taal niet in aanmerking, en dat er sprake kan zijn van groeikiemen voor een eigen ontwikkeling is geheel strijdig met de A.B.N.-norm. Overigens zijn de gegeven voorbeelden en de manier waarop ze becommentarieerd worden té aardig, om niet een wat langer citaat te laten volgen. (pg. 61-62)
‘In het vorige hoofdstuk is reeds gewezen op het bestaan van een Curaçaos Nederlands. Niemand zal een auteur kunnen beletten een regionale taal te gebruiken. Het kan soms zelfs een vorm van appreciatie zijn. Dat de Curaçaose schrijver Boeli van Leeuwen zich bedient van het Curaçaos Nederlands is zijn goed recht. Hij doet dit zeer bewust om de “couleur locale” aan te geven. Zo schrijft hij in een van zijn boeken, dat zich op Curaçao afspeelt: “Toen ging hij een sjap binnen en aan de marmeren bar, waarop rumplasjes lagen, bestelde hij een romdobbel”. Men kan zich afvragen of de schrijver - zonder iets af te doen aan de sfeer - niet even goed in een café “een dubbele rum” kan laten bestellen maar de lezer zal verder geen moeite hebben de bedoeling van de schrijver te begrijpen. Het volgende voorbeeld is twijfelachtiger. “Hij dronk veel en zat vaak op de porche te staren naar zijn whiskyfles en emmertje met ijs”. Verschillende Nederlandse lezers, die niet bekend zijn met de Curaçaose leefgewoonten hebben moeite gehad met het
| |
| |
woord “porche”. Zij hebben gedacht aan een poef terwijl de schrijver aan het Engels woord “porch” (= portiek) - de toevoeging van de “e” is mij volkomen onduidelijk - de Amerikaanse betekenis “veranda” heeft een betekenis die het in het Curaçaos Nederlands ingeburgerde woord ook op de Antillen heeft.
Bepaald bedenkelijk is de volgende passage: “Hij nam haar mee naar het botenhuisje op het Spaanse Water en boven het klotsende water kleedde zij zich uit en liet haar grote lichtbruine borsten zien, borsten als mispels zo mooi en rijp en haar gladde buik en slanke benen”. Hierover merkt Greshoff op: “Ik vertrouw dat mijn lezers bekend zijn met de moddervale vrucht, hier en daar met enkele stekels er op, en die men alleen kan eten in 'n staat van verregaande verrotting, de mispel. Die vrucht is het symbool geworen van wat lelijk en ontaard is. Van Leeuwen heeft een andere kijk op dit pomologisch geval. Als hij in extase raakt over een jonge Mulattin roept hij uit: “borsten als mispels zo mooi”. Ik vraag mij werkelijk af of iemand die dit schrijven kan ooit een mispel of een borst gezien heeft? Op mijn beurt vraag ik mij af hoe het mogelijk is, dat Greshoff niet de conclusie heeft getrokken, dat Boelie van Leeuwen met “mispel” moeilijk dezelfde vrucht bedoeld kan hebben, die hij zich voorstelde. Aan de andere kant kan ik niet begrijpen, waarom de schrijver plotseling zo inconsequent te werk gaat. In plaats van het Curaçaose woord “mespu” te gebruiken - een sappige, heerlijke, mooie vrucht met ongeveer een kleur van koffie met een scheutje melk - waarmee hij het Greshoff en anderen gemakkelijker zou hebben gemaakt, neemt hij zijn toevlucht tot het “vernederlandsen” van “mespu” tot “mispel”. De uitdrukking “zo rot als een mispel” is hem zeker niet onbekend; door de overschrijding van de grens tussen Curaçaos Nederlands en het A.B.N. heeft hij onnodig begripsverwarring in de hand gewerkt’. Noch het onbegrip van Greshoff noch de orthodoxie van De Palm lijken me echter stimulerend voor de gebruiker van het Antilliaans Nederlands. Voor hem is het woord mispel volstrekt duidelijk: de rotte mispel kent hij waarschijnlijk niet eens. Ook in het Surinaams Nederlands zijn er talloze Nederlandse woorden die daar een ander, eigen betekenisleven zijn gaan leiden. Daartegen lijkt me weinig bezwaar, omdat homonymen voor de taalgebruiker weinig problemen opleveren. Dat een woord als ‘mispel’ voor het Antilliaans Nederlands toch wel kenmerkend is, bewijst het feit dat in 1974 Carel de Haseth het ook weer gebruikt in zijn gedicht Berceuse voor teleurgestelden (Mañán pg. 26). Ook in deze dichtregels zal wel niet de rotte mispel bedoeld zijn:
‘vlinders zoeken radeloos de ochtend op en zonnestraaldoorstoken vallen ze terug op de aarde waaruit nu al mispels steken’.
Nogmaals wil ik verwijzen naar Prick van Wely in zijn boek over het Indisch Nederlands omdat de parallellie in de situatie zo groot is.
‘De verindisching van ons Nederlands heeft echter niet enkel aan de oppervlakte plaats, er is ook een innerlijke verandering waar te nemen aan het hier meegebrachte materiaal, zooals dat met elke taal het geval is, die onder den invloed komt van een andere of in dienst gesteld wordt in een geheel verschillende omgeving.
Sommige woorden wijzigen hun beteekenis; nieuwe beteekenissen ontwikkelen zich; naar de behoefte der omstandigheden maakt men andere samenstellingen; andere beteekenissen worden langer bewaard en sommige weer sterven geheel af. Hier te willen ingrijpen, zou natuurlijk dwaasheid zijn. Een paar voorbeelden ter illustratie volgen hier’. De strekking van deze woorden van Prick van Wely (pg. 95) is vrijwel zonder meer van toepassing op het Antilliaans Nederlands. Het is zeer frappant dat bijna alle door hem geconstateerde taalverschijnselen bij de ‘verindisching van ons Nederlandsch’ ook voor het Nederlands op de Antillen gelden: betekeniswijziging, nieuwe betekenissen, oude relicten. Alleen de vorming van andere samenstellingen is mij in het Antilliaans Nederlands niet opgevallen in het door mij bestudeerde materiaal. Voorbeelden van betekenisverschuiving zijn in het voorgaande al gegeven.
Daarnaast komt er nog een groep Nederlandse woorden en begrippen voor die mij als ABN-spreker geheel onbekend zijn, en die dus min of meer buiten het Neder- | |
| |
landse Nederlands vallen. Ook op dit punt heeft het Antilliaans Nederlands een duidelijk eigen gezicht. We zullen verderop hiervan voorbeelden geven. Het gaat er daarbij om, te zien hoe het Nederlands zich in de extreme geografische en taalkundige omstandigheden van de Antillen gedraagt. Bijzondere randvoorwaarden zorgen bij veel wetenschappen voor bijzondere resultaten. Bij de beschrijving van het Zuidnederlandse Nederlands heeft de Groningse neerlandicus Van Es een heel goede inventarisatie gegeven van wat er zich in zo'n taalkundig grensgebied kan voordoen. Vóór we aan een overzicht van de gevonden feiten uit het Antilliaans Nederlands beginnen, is het goed om naar zijn woorden te kijken, inclusief de moraal aan het eind van dit citaat:
‘Of, en dat is een andere belangrijke kant van de zaak: onwillekeurig dringen eigenaardigheden van de streektaal zich onweerstaanbaar op bij de hantering van de cultuurtaal. De natuur verloochent zich niet: de Zuidnederlander is zich gewoonlijk niet bewust dat hij in zijn Nederlandse taalgebruik vormen, woorden, wendingen invlecht, die men in het Noorden als vlamingismen zou willen brandmerken. De onzekerheid omtrent het juiste Nederlandse idioom kan zich echter nog op een andere wijze verraden. Meermalen stuiten wij bij Zuidnederlandse schrijvers op gebruikswijzen van woorden en wendingen die wij naar hun betekenis wel begrijpen, maar die ons toch voorkomen als afwijkingen van onze eigen taalgewoonten. Bij nader onderzoek blijken het in sommige gevallen archaïsmen te zijn: gebruikswijzen die wel in het grote woordenboek van de Nederlandse taal verantwoord zijn omdat ze nog gangbaar waren in de negentiende eeuw of in oudere taalstadia, maar die nu door geen Nederlander meer in de mond worden genomen. Voor zover die in onze oren verouderde toepassingen van op zichzelf verstaanbare termen niet veranderd zijn in de streektaal van de schrijver, kan men ze voor een deel verklaren als automatische, maar idiomatisch onzuivere toepassingen van vormen die men op school heeft geleerd of uit de lectuur van oudere literatuur in zich heeft opgenomen. En tenslotte blijft er altijd nog de mogelijkheid van het spontane, vernieuwende taalgebruik van de creatieve schrijver, die oude vormen hernieuwt en nieuwe varianten vindt op bestaande en algemeen gangbare gebruikswijzen van woorden en uitdrukkingen. Men moet mij goed begrijpen: deze onderscheiding van mogelijkheden bij de beoordeling van wat men in het Noorden als afwijkingen van het eigen taalgevoel ervaart, heeft geen enkele discriminerende bedoeling van schoolmeesterachtige aard. Wat mij interesseert, is het boeiende taalkundige proces dat op grote schaal plaats vindt, sinds de Nederlandstaligen in België de algemene Nederlandse cultuurtaal hanteren in de dagelijkse omgang en in geschriften, in couranten, tijdschriften, wetenschappelijke publicaties, letterkundige produkten en in ambtelijke stukken. Dat proces verdient tijdig wetenschappelijke waarneming en analyse, niet om te zuiveren en te verbeteren, maar alleen om de aard, de oorzaken en de gevolgen van dit taalkundig gebeuren vast te stellen’. (pg. 411).
Nog één andere visie wil ik aanhalen in de kwestie ABN versus afwijking daarvan. In 1953 heeft C.B. van Haeringen een lezing gehouden over Dialect en Cultuurtaal, zonder daarbij te verwijzen naar Suriname of de Antillen overigens. Toch komt hij daarbij tot dezelfde vraag als in 1969 De Palm: ‘Wat moeten we eisen, wat moeten we - ons zelf en anderen - verbieden, wat mogen we toelaten? Een beetje ruw en schematisch uitgedrukt, liggen de moeilijkheden op twee terreinen: het terrein van de lexicologie, van woordgebruik en zegswijzen, het “idioom” zoals men dat bij een vreemde taal wel noemt; en het terrein van de grammatica, dat we dan, ook weer wat ruw en schematisch, kunnen onderverdelen in drieën: de klanken, de vormen en de syntaxis’. Hij geeft dan om te beginnen wat voorbeelden uit de lexicologische hoek en komt dan tot de milde conclusie, die naar mijn mening ook voor de Antilliaanse mispels en andere lekkernijen mag gelden: ‘Daarom zou ik met betrekking tot die vele doubletten deze algemene richtlijn willen geven: laten we tegenover zulke dialectische woorden van elke dag zo conciliant mogelijk zijn. Laten we ze aanvaarden, als het maar enigszins kan, en
| |
| |
niet te veel schoolmeesteren. Die conciliante houding is geraden voor de onderwijzer, die een dorpsjeugd opvoedt die later toch weer de inheemse benaming zal gebruiken. Niemand zal het in zijn hoofd halen, van een Limburger te eisen zijn geliefde gebak, dat hij vla noemt, nu maar vruchtentaart te gaan noemen, omdat vla voor de meeste Nederlanders een soort pap is.’.
Ook de woonomgeving en het dagelijks leven drukken hun stempel op het Antilliaans Nederlands: men leeft, woont, werkt en eet anders dan in Nederland. En omdat maatschappelijke verschillen vrijwel altijd hun neerslag vinden in taalverschillen, zijn er diverse woorden die Nederlands zijn, maar niet in Nederland gebruikt worden. Soms zijn ze voor ons direct begrijpelijk, soms zijn het resten oud-Nederlands, maar er zijn er ook waar eigenlijk uitleg bij gewenst is om te weten wat er bedoeld wordt. Helaas is er (nog) geen woordenboek dat het Antilliaans Nederlands opgenomen heeft en voor iedere Nederlander toegankelijk maakt. Dat zal er wel komen.
‘Men kan er de Hollandsche woordenboekschrijvers natuurlijk geen verwijt van maken, dat ze zulke woorden niet kennen of ze enkel in de moederlandsche betekenis geven en nog veel minder dat er allernieuwste vormingen en beteekenissen hun ontgaan zijn. Evenals de spelling is ook de lexicographie altijd bij de levende taal ten achter; woordenboeken zijn volgens de bekende uitspraak van Dr. Johnson precies als horloges, het slechte is beter dan in het geheel niets en ook van het beste kan men niet verwachten, dat het geheel juist loopt’. Aldus de troostende woorden van Prick van Wely over het Indisch Nederlands in 1906. De toepasbaarheid van zijn uitspraken op het Antilliaans Nederlands is herhaaldelijk opvallend groot.
| |
4.1 Lexicale bijdragen uit andere talen
| |
4.1.1 Bijdragen uit het Papiamento.
Het ligt voor de hand dat het Papiamento als eigenlijke moedertaal van de meeste Antilliaanse auteurs, een belangrijke bijdrage levert aan het Antilliaans Nederlands. Talloze zaken en begrippen laten zich nu eenmaal niet anders uitdrukken dan met het ‘eigen’ woord, en zijn dus onvertaalbaar.
Wie zoals ik gedaan heb, een flinke hoeveelheid teksten van Antilliaanse auteurs doorneemt en noteert wat hem daarbij opvalt aan het taalgebruik, krijgt vanzelf een ruime verzameling voorbeelden. Als we dan proberen nog enige verdeling aan te brengen op grond van de betekenis, kunnen we allereerst een zeer grote groep ‘natuur’ onderscheiden: namen van bomen, planten, bloemen, dieren of landschapsdelen.
Van de bomen is uiteraard de meest opvallende verschijning de divi-divi, het symbool van de passaatwind.
‘En de wind zal eeuwig blazen over de dividiviboom en de zon zal altijd op het pantser schijnen van de krabben langs de kust’.
(Rots der struikeling, pg. 116)
‘Verderop verweerde, uitgedroogde, stram gebogen divi-divi's als natuurlijke richtingwijzers van de wind’. (Sherry, pg. 165)
‘Hij volgde het landschap: grauwe steenen; van hier kon men het productieve deel van de plantage nauwelijks zien, want dat begon pas aan den overkant van die rotsige heuvels; de velden aloë, waar de negerinnen in dezen tijd van het jaar de bladeren van planten afsneden en in bakken lieten leegdruppen; men kan daar ook de negerinnen zien, die van de dividivi-boomen die tusschen de aloë in groeiden de vruchten plukten, de armen hoog in de lucht’. (Bewolkt Bestaan, pg. 91)
| |
| |
En als laatste dividivi-voorbeeld nog een couplet van Harry S.A.N. Eck:
dag in dag uit van zee en land
het wuiven van de palmbomen
en het eeuwig staren van de dividivi
maar ik ben een kind van dit eiland’.
Niet om zijn vorm, maar om zijn prachtige bloemen en opvallende vrucht wordt de flamboyant genoemd; maar dat is dan eigenlijk geen Papiamento-woord.
‘Avonden/met de peulen van de flamboyant/muziek van over 't hek/verwaaiend op de passaat/tot in de morgen’.
(Verwaaiend op de Passaat)
Een volgende boom is de indju, op vele manieren gespeld:
‘De oude indjoeboom in de tuin kreunde onafgebroken in de wind en een boot lag als een sierlijke houten vis aan de rand van het water’.
(Vreemdeling op aarde, pg. 181)
‘Voor hem op de grond had de zon gebroken door de vele takken van Indju, waaronder hij zat en een bizar patroon gevormd’.
(Rot, Turhende, pg. 12)
‘Ik had al in de gaten dat de kruinen der indju's in de tuinen, die ik aan mijn linkerkant kon zien terwijl ik de trap beklom, hoger en voller waren dan voorheen’.
(Fata Morgana, pg. 87)
‘Kijk eens die twee jongens daar onder die karavana’.
‘Het is een oude indzjoe’.
(Dialoog Ruïnes, pg. 238)
Op Aruba groeit de kwiki.
‘Hier en daar een kwikiboom waaronder het altijd schaduwrijk is, omdat er niets groeit’.
(Hartog, pg. 34)
Maar De Palm zegt in een bespreking van werk van H. Booi:
‘In het eerste verhaal Un pal'i kwiki ta karta su storya (een kwikiboom vertelt zijn verhaal), houdt de schrijver een pleidooi voor het behoud van de natuur en filosofeert hij over oude gewoonten en tradities, die verloren dreigen te gaan. De “kwiki” heet op Curaçao indju’.
(Literaire oogst, 1969)
Als laatste van de veelgenoemde bomen noem ik nog de wabi.
‘Sherry zat met een groepje van acht opgroeiende jongens en meisjes onder een enorme wabiboom, toen ze werd geroepen’.
(Sherry, pg. 182)
‘Het was misschien ironisch, dacht hij, dat als meubelfabriek Solema ooit eens een bloeiende zaak werd, hij meer dan één ander ding op dit eiland, wabi's nodig zou
| |
| |
hebben. Ja, deze dikke doornboom met zijn gekronkelde, verwrongen stam en zijn takken vol scherpe soms wel tien centimerer lange doornen, waarvan sommige mensen zeiden, dat ze vervloekt was omdat de doornenkroon van Christus daarvan gemaakt was’.
(Dubbelspel, pg. 331)
Minder vaak figureren andere bomen.
‘En het hout dat hij nodig zou kùnnen hebben, kalebas, watapana's, kibrahacha's’.
(Dubbelspel, pg. 332)
‘Hij herinnerde zich hoe zijn moeder op wandelingen telkens een wilisali-blad afrukte, het blad tusschen de handen stukwreef, alle bladdeelen van haar handen afsloeg om dan pas de handpalmen naar haar neus te heffen’.
(Bewolkt Bestaan, pg. 40)
Van de bloemen werden er vier veel genoemd: Cayena, trinitaria, anglo en palu di lechi. Voorbeelden:
‘Bovendien worden de afrasteringen van ieder beplant met mooie Cayena's die zo nu en dan heel schoon kunnen bloeien’.
(Sociale Wensdromen, pg. 4)
Frank Booi tekent de politicus A. Nita als volgt:
‘een man, een leider uit het gemeen
eenvoudig, open als allekleurige cayena’.
‘Bijna achteloos plukte ze twee van die mooie, grote gayena's, die ze in een tros, een tros van twee, in haar hand hield’.
(Dubbelspel, pg. 260)
‘Te veel misschien, bedacht hij terwijl hij zich bukte en de zwarte tuinslang van een trinitariastruik naar een gayena verlegde’.
(Dubbelspel, pg. 24)
‘De passaat is weggelopen
Treurig hangt een trinitaria
Haar vrijer streelt haar niet meer’.
(Dennert, Wanhoop, pg. 57)
‘We zouden deze kleuren nooit durven kiezen, maar hier in de natuur deden ze het tussen de velden magdalena's en de anglo's in het gras’.
(Hartog, pg. 47)
‘Het was in de regentijd en de schrale grond was bedekt met anglo's: een feestelijk tapijt van gele bloemen, die het diabaas zacht en liefelijk maakten’.
(Vreemdeling op aarde, pg. 40)
‘De palu'i lechi staat er nu mooi bij, hun vette witachtige blaren met die grappige paarse bloempjes ermidden tussen’.
(Hartog, pg. 67)
‘Toen Solema de kruising van de Tulaweg en de Carpataweg even voorbij was, sloeg ze rechtsaf een smalle zandweg in, waarlangs zoveel palu di lechi's stonden,
| |
| |
dat ze haar met hun lange zwiepende stempels bijna volkomen verscholen’.
(Dubbelspel, pg. 310)
Naast die van de flora is de bijdrage van de fauna betrekkelijk beperkt:
enkele vogels, wat zeedieren, een reptiel en een insekt. Voorbeelden:
‘Boven onze hoofden zweeft een maaraar; zijn kop beweegt scherp heen en weer op zoek naar voedsel; opeens valt hij loodrecht naar beneden en snijdt met zijn snavel door de zee’.
(Rots der struikeling, pg. 138)
‘Tegen een hemel, teer en doorschijnend als de binnenkant van een schelp, trekken koperen alablancas naar hun slaapplaats’.
(Rots der struikeling, pg. 182)
‘De brandstichting was spontaan, zoals onze zeer typische warwaru's, als ze op een heldere dag zo maar beginnen en toch zo sterk zijn, dat ze zelfs kleinere beesten en kinderen mee de lucht in kunnen nemen’.
(Arion, Wederopbouw, pg. 20)
‘Tegen de klippen van mijn hersenen
Legt de wara-wara zijn vleugels
En ijlt zijn eenzame kreet’.
(Dennert, Wanhoop, pg. 57)
Uit zee duiken de volgende op.
‘De oude visser zit op zijn hurken en maakt een buni schoon’.
(Rots der struikeling, pg. 136)
‘Dochi bracht, telkens als hij met zijn boot van de visvangst terugkeerde, een mand vol kabukuchis voor Petra’.
(Lauffer, Landhuis)
En dan natuurlijk het symbool voor Bonaire, de schelp.
‘Terwijl hij naar de carco's staarde, bleven zijn gedachten bij Bonaire, waar op het strand duizenden lege carcóhulzen te zien waren, er neergegooid door mensen die er niets voor voelden deze een geschiktere plaats te geven’.
(Fata Morgana, pg. 45)
Het reptiel is de prachtige leguaan, die ook met smaak geconsumeerd wordt.
‘Als een hagedis een mooie aluminium hagedis
Als een donkerblauw gespikkelde jouna
Splijt dit vliegtuig het helium met zijn tong’.
En het insekt is de wesp:
‘Pas op voor maribomba's’.
(Sherry, pg. 52)
Het landschap, waarin die bomen en bloemen groeien en die leguanen kruipen, wordt met twee woorden aangeduid, waartussen het verschil zeer subtiel is: mondi en cunucu.
| |
| |
‘Ik mag lijden dat hij alle schorpioenen uit de mondi op zijn bord krijgt’.
(Lauffer, Landhuis)
‘Via de Jupiterstraat verzeilden we eens langs die mooie huizen waarin naaiende dames, in de mondi, temidden van bloeiende cactussen’.
(Hartog, pg. 52)
Bij de voorbeelden van cunucu moet u letten op de toenemende vernederlandsing van het woord.
‘Ge moet eens opletten hoeveel cunucu-huizen hier onderdeuren hebben’.
(Hartog, pg. 35)
‘Zijn voeten vereelt door het lopen in de cunucu, deden pijn in de onwennige schoenen; het zitten in een klaslokaal met dertig andere kinderen maakte hem schuw en uit zelfverdediging werd hij agressief en baldadig’.
(Rots der struikeling, pg. 18)
‘Het was voor studenten van de drie middelbare scholen, die Curaçao rijk was, en stond onder toezicht van een paar leraren en leraressen, die hun vakantie voor de verandering eens in de kunuku wilden doorbrengen’.
(Sherry, pg. 51)
‘Dan kon hij zijn moeder, die haar oude jaren in de koenoekoe bleef slijten, en zichzelf het dagelijks brood bezorgen’.
(Fata Morgana, pg. 9)
‘Men sliep bij de arme mensen in de knoek’.
(Sociale Wensdromen, pg. 11)
In dat landschap treft men als markante punten aan de seú, de rooi en de koraal met kabrieten. Voorbeelden:
‘Hij nam een schilderij op dat een seú voorstelde’.
(Sherry, pg. 31)
‘Blank gewassen stenen liggen in de rooi’.
(Hartog, pg. 57)
‘Eerst de weg op naar Santa Cruz en toen een eindje voorbij waar de Rooi Manonchi deze straat oversteekt, links af de cunucu in’.
(Hartog, pg. 62)
‘Wanneer de Curaçaoënaar het b.v. heeft over “kabrieten, die in de koraal kuieren”, begrijpt de Nederlander vaak niet, dat hij wil vertellen, dat er geiten op het erf rondlopen’, zegt De Palm in de inleiding van zijn dissertatie.
‘Op de landwegen begint de processie van hongerige cabrieten; aan hun magere ribbekasten hangen de uiers obsceen gezwollen als de borsten van een ondervoede hoer; de bokken met hun pedante licht belachelijke sikken, proesten in de lucht en grinniken als Fernandel om hun eigen pretenties’.
(Rots der struikeling, pg. 110)
‘Hij begon vooruit te rennen en joeg een kabriet achterna’.
(Sherry, pg. 57)
‘Groepjes jongens zaten overal verspreid in de grote koraal van het huis op St. Willibrord, waardoor alle wijd open gegooide ramen en deuren het ratelend geluid van
| |
| |
typemachines naar buiten dreef’.
(Sherry, pg. 164)
Bij de bespreking van de 17e eeuwse instructies voor de Directeur van de Antillen merkt Schiltkamp op:
‘Het vee op Curaçao, koeien en geiten diende onder “2, 3 en meer harders offte opsienders” in koralen te worden ondergebracht om verwildering en beroving tegen te gaan’.
(Bestuur en Recht, pg. 16)
De omheining van zo'n koraal is dan trankeer.
‘En de vader hield de moeder vast en zei: “Beweeg je niet, want dan snijdt hij hem zijn keel af”; en het jongetje riep: “mama, mama als een geitje, dat in een trankeer vastzit”’.
(Rots der struikeling, pg. 152)
Ook uit het sociale gebeuren: de omgang van de mensen met elkaar, de onderlinge verhoudingen, zijn een aantal woorden onvertaalbaar in het Nederlands door hun speciale emotionele lading of betekenis. Een zeer opvallende plaats neemt shon in.
‘Een van die figuren was Chon Haim, die het predikaat Chon, dat eigenlijk een diepere betekenis heeft dan senor of meneer en dat ook aan vrouwen wordt verleend, terecht heeft gedragen, al behoorde hij niet tot de Chons van Curaçao die zich langzamerhand meester maakten van de overigens weinig vruchtbare grond op het eiland’.
(Van de Walle, pg 31)
‘Shon zijn was niet alleen een kwestie van geld, mijne mensen, maar ook een kwestie van een diepe innerlijke beschaving’.
(Rot, Tur Hende, pg. 13)
‘Sommige mensen waren hem zelfs al Shon Manchi gaan noemen in plaats van Manchi zonder meer’.
(Dubbelspel, pg. 12)
‘Hij wist, zoals velen in een kleine gemeenschap dingen van elkander weten, dat zij een buitenechtelijke dochter was van Shon Jackie Monteiro, deze op zijn beurt een buitenechtelijke zoon van een der schatrijke bankeigenaars, Shon Jossy Alvaro, en dat zij de naam van haar moeder, Canario, droeg’.
(Fata Morgana, pg. 12)
‘Zijn vrouw, de trotse shon Tina Lamour Ribera, stierf dezelfde dag’.
(Rot, Tur Hende, pg. 12)
‘Ik was dus wel gedwongen mij te begeven naar “Mi Tesoro” (Mijn Schat) haar villa, waar Shon Keta zich af en toe liet overhalen om haar beroemde cakes te bakken’.
(De Palm, Kerstcakes etc., pg. 42)
Een enigszins verouderde vrouwelijke variant van shon is nog shi:
rond de heupen van Shi Maria’
| |
| |
Heel wat minder positief geladen is de aanduiding macamba voor de blanke mens.
‘Op het bureau verliest hij zijn publiek en stamelt wat tegen de macamba-agent, die helemaal buiten zijn sfeer ligt en zakelijk een proces-verbaal tegen hem uitschrijft’.
(Rots der struikeling, pg. 122)
‘“Welja”, had Alie gesnibt, “laat ons de hele dag maar zitten en speel maar voor makamba”.’
(Sherry, pg. 8)
‘Toen ik enige dagen in het Flamboyant Beach Hotel logeerde, woonde daar een stille macamba, personeelschef van een van de Hollandse bedrijven die, uit naam van de ontwikkelingshulp, bruggen en wegen bouwen’.
(Van de Walle, pg. 177)
Uit de wat intiemere sfeer komen pai en mai + hun verkleiningsvormen.
‘Maar ja, maai was de spil waar alles om draaide, zij vlogen en deden alles voor haar’.
(Sherry, pg. 8)
‘En Mai, dik en rond met een boezem als de goede aarde zelf, zegt dan snel en bezwerend, bang om het ongeluk over het huis te brengen: “Stop di papia asina, stop umbe, ta ki cos di loco bo ta papia semper?”’
(Rots der struikeling, pg. 19)
‘Ze volgde maachi naar de tweede kamer’.
(Sherry, pg. 56)
‘En straks kwam paai, die moest eten hebben en zijn slippers en de krant...’
(Sherry, pg. 8)
‘De oude paachi was nog nooit zo vereerd geweest’.
(Sherry, pg. 112)
Een uiterst belangrijke figuur in de opvoeding was (is) de jaja.
‘En de jaja, zijn zwarte moeder met de bittere geruststellende lichaamsgeur moest hem lang in haar armen houden om hem tot bedaren te brengen’.
(Vreemdeling op aarde, pg. 30)
‘Als ik mijn ogen sluit dan zie ik nóg voor me het kamertje waar mijn jaja sliep, een donker hol met een rekje tegen de muur’.
(Rots der struikeling, pg. 124)
Römer heeft in zijn sociologische beschrijving van de Curaçaose maatschappij ook op het belang van de jaja gewezen (pg. 76):
‘Het is zeker op zijn plaats hier ook te wijzen op de sleutelpositie van de “Yaya”, de neger-kinderverzorgster, aan wie een groot gedeelte van de opvoeding van de kinderen werd overgelaten. De West-Afrikaanse dierenfabels en verschillende elementen uit de sfeer van de magie hebben via haar hun weg gevonden naar het blanke segment.
Zij zal b.v. niet zelden bij de opvoeding van de aan haar zorg overgelaten blanke kinderen de toevlucht genomen hebben tot de nu nog heersende vormen van pedagogische chantage als b.v. het dreigen met de “zumbi” om de kinderen tot gehoorzaamheid te bewegen. (Zie verderop voor de betekenis van het woord “zumbi”). Zij
| |
| |
is verder ook van grote betekenis geweest voor de verbreiding van het Papiamentu onder de oude elite’.
Zeer ontroerend is ook het gedicht ‘Gezang van een bedroefde Jaja’, van Luc Tournier, waarin de dichter zich verplaatst in de gevoelens van de kinderverzorgster die ‘haar’ kind verloren heeft. (Uit: Doffe Orewoed, pg. 45).
Gezang van een bedroefde jaja
De goede God heeft mijn armen leeggemaakt
en aan mijn woorden hunne zin ontroofd.
Ik heb mijn sjaal weer rond mijzelve vastgemaakt;
zij sluit niet langer om zijn kleine hoofd.
De rooien langs het veld zijn door de wind uitgedoofd.
De hete zon wordt met vloek en grom gelaakt.
De verse vruchten zijn te dor gestoofd.
De kleine hel is in ons lieve land ontwaakt.
Als mijn hand nu onverwacht de andre raakt
- verdroogde huid, die mij met haar verlooft,
die haast door zengende hitte dood geblaakt
om regen smeekt met ogen van licht beroofd -
dan weet ik, dat God beter had beloofd,
toen Hij hun kleine kind, dat door de eng 'len was geraakt,
aan mijn oude hand had toevertrouwd. Gedoofd
was de hand niet, die haar diensten staakt.
Mooi dode kind; mooi, mooi blank ooft,
onttrokken aan mijn handen, die als een boot gekloofd,
welwiegden met haar wanden rond jouw kinderhoofd;
en op Gods wei strandden, de kiel gedoofd.
Als toegift uit het sociale leven noem ik dan hier nog enkele aanspreek vormen. Aangezien veelgebruikte aanspreek vormen (bv. man) het karakter van een interjectie gaan vertonen, neem ik hier dan tegelijk ook enkele veelvoorkomende tussenvoegseltjes op. De overgang is nogal vloeiend.
‘“Aah”, riep ze vertederd uit, “heb je je jonkuman meegebracht?”.’
(Sherry, pg. 57)
‘“Dat is meegenomen”, dacht zij, en nu tot Mirto: “Jonkuman, als de muziek dadelijk begint, ben ik bij je”.’
(Fata Morgana, pg. 39)
Al wat minder specifiek van betekenis als jonkuman is homber.
‘Homber, daar denk ik voorlopig nog niet eens aan, hoor!’
(Sherry, pg. 35)
‘Homber Eddy, wat doe je in deze buurt, hé, schaam je je niet?’
(Rots der struikeling, pg. 39)
‘“Homber”, zei ze geschrokken, “mamaai zal me zien aankomen”.’
(Sherry, pg. 34)
| |
| |
Het equivalent voor ons ‘liefje’ is dushi.
‘Denk niet dat ik je haat, dushi’.
(Fata Morgana, pg. 20)
‘“Dushi, wat is er?” vroeg ze bezorgd.’
(Sherry, pg. 9)
Ook de verkorte vraag con ta? heeft naar mijn indruk al vrijwel het karakter van een interjectie aangenomen.
‘“Con ta”, groette Ryan, “het spijt me, dat ik zo laat ben, maar ik ben eerst naar een ander communiefeest geweest”.’
(Sherry, pg. 46)
Pure interjecties tenslotte zijn ‘joe’ en ‘no’.
‘En gauw tegen Sherry: “Die vent kan soulen, joe. Om te sterven!”.’
(Sherry, pg. 147)
‘“Joe, zoveel huiswerk”, mompelde nu de ander’.
(Sherry, pg. 27)
‘Ja, no? Elke morgen komt hij met een lege maag naar school’.
(Sherry, pg. 34)
Ook enkele plaatsaanduidingen behoren tot de zeer veel aangetroffen Papiamen-to-woorden; vooral de tweedeling van Willemstad is kennelijk een vruchtbare bodem voor romans.
‘“Thanks”. Hij bleef nog even wat praten en stapte toen op, want hij moest naar Punda’.
(Sherry, pg. 175)
‘Langzamerhand loopt de punda vol: ambtenaren in witte hemdsmouwen slenteren naar de gele gebouwen, waar hun paperassen de pressepapiers liggen te wachten; schoolkinderen stromen langs het park naar hun klassen: de jongens uitdagend van onzekerheid, schreeuwend met overslaande stemmen en meisjes als duifjes met een zoete rolling in de heupen en borstjes’.
(Rots der struikeling, pg. 113)
Maar méér dan Punda speelt de andere kant van de stad een rol in de literatuur: wie over de brug gaat, komt in een andere wereld. Hoe veelzijdig die wereld is, blijkt misschien uit de diverse spellingen voor Bandabao.
‘Hij reed door Banda Abow waar de heuvels ouder lijken en het steen vaster van structuur: langs de zee liggen hier grijze grotten van grillig druipsteen waarin de schelpen zijn gevangen: barokke barrières tegen het water, langzaam gegroeid uit het schuim’.
(Vreemdeling op aarde, pg. 185)
‘Hij herinnerde zich hoe hij eens als jongen met zijn vader in de auto naar Banda Abao was gereden’.
(Vreemdeling op aarde, pg. 40)
‘De twee negerinnen die op de eerste Kerstdag, tegen vier uur 's morgens, op de weg van Bandabau, naar de vroegmis gingen, onderbraken plotseling hun gesprek, toen
| |
| |
zij in de voorgaanderij van Shon Rudelof's landhuis licht zagen branden’.
(Lauffer, Het landhuis)
‘Ik kan de slavenmuren van Band' bao niet verschuiven’.
(Mañán, pg. 39)
Humphrey Gouverneur schrijft een ‘Band'abau blues’.
(Mañán, pg. 18)
‘Het programma zou bestaan uit tochtjes naar alle bezienswaardigheden van Bandabao’.
(Sherry, pg. 51)
Tenslotte moet dan nog genoemd worden het Campo Alegre, dat voor de taxichauffeurs uit de roman Dubbelspel zo'n belangrijk punt is. Maar ook in andere boeken komt het voor.
‘Zie hem daar lopen, deze vreemde maar rechtsgeleerde man, die naar Campo Alegre gaat, dat heeft hij blijkbaar toch niet afgeleerd op de Universiteit ha, ha ate ta bai Stadhuis!’
(Rots der struikeling, pg. 129)
Het eten en drinken zijn uiteraard in iedere samenleving erg belangrijk: elk land heeft wel een aantal eigen gerechten waarvan de namen volstrekt onvertaalbaar zijn in welke andere taal dan ook. Die treffen we in het Antilliaans Nederlands dus ook aan.
‘Natuurlijk moet ze een paar sneetjes brood of een paar stukjes gebraden “foenchi” voor haar kinderen bewaard hebben’.
(Nita, Sociale Wensdromen, pg. 8)
‘Deze yorki werd later met foenchie gegeten’.
(Rot, Tur hende, pg. 12)
‘“Ja, en blijf maar bij je foenchimeel en Compa Nanzi-verhalen”, meesmuilde het andere meisje, “daar zul je ver mee komen”.’
(Sherry, pg. 91)
‘De prikkelende geur van sòpi di mondongo hing overal in huis en op de porch’.
(Dubbelspel, pg. 38)
‘Ze begonnen hun spel steeds om een uur of één, na hun sòpi di mondongo, het typische zondagmiddaggerecht van de bewoners van Curaçao’.
(Dubbelspel, pg. 9)
‘Ze waren samen bolo pretu, een heerlijke zwarte taart aan het maken voor de komende communiefeesten’.
(Sherry, pg. 14)
‘Ook vanwege de biertjes en de whisky-soda's die ik reeds op had, begon ik te walgen van de vleespasteitjes, kroketten en bolo-batrei, die in mijn inwendige een soort kettingreactie hadden gevormd, alvorens zij een terugweg naar boven zouden vinden’.
(Fata Morgana, pg. 56)
‘Ook wilde ze weer eens een empaná en een pastechi proeven’.
(Sherry, pg. 144)
| |
| |
‘Ze gooiden er een heleboel water en suiker bij, proefden en roerden net zo lang totdat het goed smaakte en toen ging de kan met lamoenchiwater de ijskast in’.
(Sherry, pg. 56)
Lekker eten hoort vaak bij het ‘avondje-uit’, waar dan ook de muziek bij hoort.
‘Wanneer ze op een paranda waren kon hij opeens stil worden en in zijn glas blijven staren; de vrouwen die op hem af werden gestuurd weerde hij dan met een nors gebaar af’.
(Vreemdeling op Aarde, pg. 49)
‘Toch was het nog een schrale compensatie vergeleken bij de parranda's thuis’.
(Sherry, pg. 100)
Tot de ‘echo's uit Afrika’ (waaraan Römer een tiental interessante bladzijden wijdt, 77-86) behoren de muziek en de tovenarij. Enkele instrumenten die in de bellettrie doorgedrongen zijn:
‘Zij luisterden zoo stil, zoo stil. Uit de verte klinkt de “wiri” wonderlijk’.
(Bewolkt Bestaan, pg. 56)
‘Het stelde drie groepen voor: linksonder een groep mannen die op de tambu, de cachu en de wiri speelden’.
(Sherry, pg. 31)
‘Ieder gierde door elkaar tegen een achtergrond van klarinetgeschetter met tamboéen maraca-begeleiding’.
(Fata Morgana, pg. 34)
‘Broeha, toverij, dat is de ondertoon van het dagelijks leven op het eiland. Je bespeurt het op een verlaten koraal, je bemerkt het op vergeten en verwaarloosde plantages of in de nauwe straatjes. Het was en is grotendeeld nog de bezieling der onbezielde dingen, die aan Curaçao een magisch karakter verleent’.
(Van de Walle, pg. 177)
‘Ik vind het alleen zo jammer, dat die bruhamensen dommeriken zo in hun macht hebben’.
(Sherry, pg. 53)
En Römer zegt hierover o.a. (pg. 82):
‘Brúha is de papiamentse aanduiding voor magie, en is waarschijnlijk afgeleid van het Spaanse woord “bruja”, wat heks betekent’.
| |
4.1.2 Bijdragen uit het Spaans.
Min of meer tot mijn verrassing blijkt in de Antilliaans Nederlandse literatuur de aanwezigheid van het Spaans slechts zeer gering te zijn. Gezien de bindingen met, of de gerichtheid op, het nabije Venezuela en andere Spaanssprekende gebieden in Midden- en Zuid-Amerika had ik nogal wat Spaanse woorden of constructies verwacht. Maar ik heb van beide categorieën slechts enkele voorbeelden gevonden. Misschien zijn de verschillen tussen Spaans en Papiamento wel te klein om voor het Spaans in deze teksten nog ruimte te laten? Voorbeelden van Spaanse woorden:
‘“Señorita, ik geef je vijf gulden”, zei Errol tot een van de dames, “als je een set danst met mijn companero. Die gentleman daar”.’
(Fata Morgana, pg. 39)
| |
| |
‘Op de koude winteravonden vertelde ze Kai van haar jeugd en haar verhalen eindigden altijd bij de generaal, ese diablo, ese monstruo, ese desgraciado’.
(Vreemdeling op Aarde, pg. 34)
‘Zo vertrok ik naar Venezuela, het land waar onder de rotsen langs de Llano schorpioenen slapen met hun angels op hun rug’.
(Rots der struikeling, pg. 51)
Dan zijn er een aantal woorden en constructies die naar mijn inzicht letterlijke vertalingen uit het Spaans zijn, en zeker geen normaal Nederlands. Ik heb ze in de volgende voorbeelden vet laten drukken.
‘De blijheden van haar gezicht, man!’
(Dubbelspel, pg. 36)
‘Daaronder stond een krullerige prie-Dieu, met het fluweel verbruikt, zoo vaak was er op geknield door beenen, die zich onwillig tot ootmoed hadden gekromd en zoo vaak hadden er de ellebogen op gesteund, met handen, die zich in wanhoop wrongen -’.
(Camille Willocq, pg. 6)
‘Wanneer hij neerviel, droegen ze hem naar huis; als hij honger had, gaven ze hem te eten; wanneer hij meer wilde drinken gaven ze hem hun blanke rum en keken, zonder spreken, hoe hij zijn rode kop naar achteren wierp en het vergif tot zich nam’.
(Rots der struikeling, pg. 126)
‘Met deze woekerwinsten zagen de meeste van deze vreemdelingen binnen een korte tijdsverloop tot een ontzaggelijk kapitaal te komen’.
(Nita, Wensdromen, pg. 11)
‘Tenslotte gaat men over de verschillende Papiamentse boekjes, die tegenwoordig veel worden uitgegeven’.
(Nita, Wensdromen, pg. 9)
Dit is al met al een zeer bescheiden bijdrage van het Spaans. Zeker geldt dit ook als we niet alleen op de huidige geografische en economische verbondenheid letten, maar ook nog een historisch perspectief aanbrengen. Van de grote literaire functie die Römer in zijn boek op pg. 86-87 schetst, is weinig overgebleven.
‘Aan het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20ste eeuw viel er een sterke intellectuele en artistieke gerichtheid te bespeuren op de spaanse cultuur, gevoed o.a. door de vele bannelingen uit de omringende latijnse landen, vooral Venezuela.
Vele particuliere scholen, waaronder het Colegio Sto. Tomás van de fraters van Tilburg en het pensionaat Habaai van de zusters van Roozendaal, hadden het spaans als voertaal, mede met het oog op het aantrekken van leerlingen uit de nabuurlanden. Het spaans speelde in die tijd een grotere rol in de samenleving dan het nederlands. Grote bekendheid genoot de groep van dichters en schrijvers, die zich van het spaans en in mindere mate ook het papiamentu, bedienden. De centrale figuur, van de “Spaanse school” in de Curaçaose literatuur was de schrijveruitgever A. Bethencourt, zelf afkomstig van de Canarische eilanden.
In periodieken als “Notas y Letras” en “Poema” verschenen regelmatig poëzie en proza van Curaçaose schrijvers als A.A. Wolfschoon, David Chumaceiro, Jozef Sickman Corsen, D.E. Jesurun, Dario Salas e.a. Twee romans van Dario Salas “Raul” en “Josefina” beleefden nog in 1952 een vierde druk in Spanje. Het behoeft geen betoog, dat van deze beweging en de algehele gerichtheid op de spaanse cultuur een grote latiniserende invloed is uitgegaan op de hogere sociale strata van de bevolking, inclusief de “hollandse” hogere protestanten. Tot na de vestiging van
| |
| |
de Shell (1915) droeg het culturele leven op Curaçao zeer bepaald een “latijns” stempel’.
| |
4.1.3 Bijdragen uit het Engels.
Evenals van het Spaans is de aanwezigheid van Engels in het Antilliaans Nederlands aanzienlijk kleiner dan ik verwacht had. De industrialisering, de taalsituatie op de Bovenwinden en de mondiale invloed van de Amerikaans-Engelse cultuur zijn factoren die voor heel wat méér Engelse invloed een verklaring zouden kunnen vormen.
In de door mij gelezen en ‘uitgevlooide’ teksten zijn het toch maar enkele Engelse woorden die overgenomen zijn. Daarnaast zijn er dan nog enige woorden en constructies die voor mijn gevoel duidelijk op vertaling berusten van Engelse voorbeelden.
Het meest doorgedrongen in het Antilliaans Nederlands is de porch.
‘Meneer zat op de porch en had enkel een slappe hand voor hen over’.
(Sherry, pg. 28)
‘Hij ging, nadat hij haar 's avonds op de porche goedenacht had gezegd, bij zijn negerin slapen in het huisje van platgeslagen kerosineblikken’.
(Vreemdeling op Aarde, pg. 16)
‘De porch is breed gebouwd opdat de negerslaaf als hij zijn meester wilde aanvallen en vermoorden, niet meteen bij de deur zou zijn’.
(Arion, Introductie Ruku I)
De Palm merkt in zijn dissertatie (pg. 61) naar aanleiding van een voorbeeldzin met dit woord op:
‘Verschillende Nederlandse lezers, die niet bekend zijn met de Curaçaose leefgewoonten hebben moeite gehad met het woord “porche”. Zij hebben gedacht aan een poef terwijl de schrijver aan het Engelse woord “porch” (= portiek) - de toevoeging van de “e” is mij volkomen onduidelijk - de Amerikaanse betekenis “veranda” hecht, een betekenis die het in het Curaçaos-Nederlands ingeburgerde woord ook op de Antillen heeft.’
Een ander ingeburgerd woord is plane.
‘De plane jaagt hem lekker uit elkaar’
(Arion, In de wolken pg. 11)
‘Hij voelde zich even van streek als Nora die ochtend, toen ze zekerheid trachtte te verkrijgen over het lot van zijn Hollandplane’.
(Dubbelspel, pg. 256)
En naar aanleiding van dit woord merkt De Palm op:
‘Wanneer op Curaçao het Engelse woord “plane” burgerrecht heeft verworven in de spreektaal is dit geen reden dit woord in een leerboekje te gebruiken, zoals Holleman in zijn Natuurkundeboek doet.
(De Palm, pg. 63)
Voorbeelden van wat meer incidenteel voorkomende Engelse woorden zijn de volgende.
‘Ze sloeg met de vlakke kant van haar hand tegen haar voorhoofd, deed toen een rammelende shutter dicht, want de wind leek wel dol vandaag’.
(Sherry, pg. 17)
| |
| |
‘Twee agenten, die hun auto achter die van Solema parkeerden en die, met hun flashlights over de reeds slapende palu di lechi's als grote glimwormen schijnend, naar het onafgebouwde huis van Janchi liepen, kwamen het hun wat later vertellen’.
(Dubbelspel, pg. 335)
‘Ze waren nu op de parkeerplaats van de beach-club aangekomen en Lies monsterde de auto 's om te weten wie er allemaal al waren’.
(Rot, Après nous, pg. 11)
‘Met die nieuwe straights van tegenwoordig weet ik echt geen raad’.
(Sherry, pg. 29)
‘Mamaai baakte ham and eggs in de keuken en Sherry schoof hongerig aan het rood-wit geblokte plastic tafellaken, waarop een schaal met wassen vruchten stond’.
(Sherry, pg. 39)
‘Dan moest er toch ergens wel een shortcut zijn; een slim heimelijk maniertje waardoor hij het ook zou kunnen als hij het vond’?
(Dubbelspel, pg. 16)
In het boek Fata Morgana vinden we vele voorbeelden van het doorelkaar lopen van stukken zin in Engels en Nederlands, dit om de taal van de Bovenwinden te tekenen.
‘“En gastvrij! Boy oh boy, what a hospitality!” Even hield hij zijn vaart in en vroeg: “What's your opinion?”’.(pg. 33)
‘Rustiger? Ik heb het al te lang rustig gehad. Ik wil feest vieren. About the steak, later in de avond, please’. (pg. 34)
Dat het Bovenwindse Engels toch niet zo'n grote invloed heeft, komt misschien ook wel door de uitspraak. Mijn indruk is dat die uitspraak niet helemaal serieus genomen wordt.
‘“What else, tell me boy! Your hoidin' someting”, ging Errol voort’. (pg. 35)
‘Look, you see these six matjeeees?’ (pg. 36)
Hier hebben we met hetzelfde normatieve probleem te doen als ten aanzien van het Nederlands, getuige de volgende opmerking van De Palm (pg. 62).
‘Evenmin als een leraar Engels kan toestaan, dat een van de Bovenwinden afkomstige leerling de zin “I like the child in the garden” uitspreekt als “Oi loik de thoild in de gjardin”, kan een onderwijzer in zijn Nederlandse taalles tolereren, dat er sprake is van “Je abuseert te veel” (Pap. abuzá = misbruik maken) of “Je moet mij niet stroberen” (Pap. stroba = hinderen)’.
Al wat minder puur Engels wordt het, wanneer een samenstelling gevormd wordt van een Nederlands en een Engels woord.
‘Ik concentreerde me op het fluorescentlicht, dat de blanke wandtegels veranderde in een hemel van inspiratie’.
(Fata Morgana, pg. 121)
‘Ze vulde in de achterkamer een glazen karaf met rum uit de gallonfles, die normaal
| |
| |
op dit uur al bijna leeg was, maar nu voor nog meer dan de helft vol zat’.
(Dubbelspel, pg. 255)
Of wanneer een Engels werkwoord op zijn Nederlands vervoegd wordt.
‘Het had dagen geleden gestraight moeten worden, het zat vreselijk en kroezig’.
(Sherry, pg. 29)
‘Deze wilde lopen, maar voelde zich zo alleen met z'n groot gevoel van opwinding, dat hij haastig een voorbijkomend wild busje stopte om sneller de kleine afstand te kunnen afleggen’.
(Dubbelspel, pg. 274)
Helemaal geen Engels meer, maar slechts Engelse invloed of anglicisme wordt het, wanneer woorden of constructies vertaald worden uit Engelse voorbeelden.
‘Een arm kind huilt voor brood!’
(Nita, Wensdromen, pg. 8)
‘Blijf stil man, ze zijn precies goed’.
(Dubbelspel, pg. 36)
‘Lekkere Verkade's beschuitjes ofwel van dat Victoria merk weet je wel?’
(Nita, Wensdromen, pg 5)
‘Ik ben om te blijven’, zei ze met een knikje van haar hoofd ten overvloede op haar halfnaakte tenue wijzend’.
(Dubbelspel), pg. 334)
‘Hel, wat een houtsoorten, wat een bomen hadden ze hier niet, die volop groeiden, ondanks de dorheid, ondanks de droogte’.
(Dubbelspel, pg. 332)
‘Nog een paar dagen meer en de provisiekas zal weer aangevuld kunnen worden’.
(Nita, Wensdromen, pg. 8)
‘Jullie met je protesten! Als die zouden helpen!’
(Sherry, pg. 48)
| |
4.1.4 Een restje Indisch-Nederlands
Een heel merkwaardig trekje in het Antilliaans-Nederlands is de aanwezigheid van een spoortje Indisch-Nederlands. Dit vormt een goede overgangscategorie tussen de bijdragen uit andere talen en de overige opvallende kenmerken van het Nederlands bij de Antilliaanse auteurs. In een artikel in De Nieuwe Taalgids heeft M.C. van den Toorn in 1957 gewezen op het bestaan en de kenmerken van ‘De taal van de Indische Nederlanders’. Juist in de jaren vijftig zijn er zeer velen uit Indonesië vertrokken, vooral naar Nederland. Maar uit klimatologische, nostalgische of andere overwegingen zijn er ook nogal wat Indische Nederlanders naar de Antillen gegaan. Dat zulke ‘volksverhuizingen’ hun taalkundige consequenties hebben, is niet verwonderlijk. Van den Toorn merkt op: ‘Terwijl nu de bellettrie over het voormalige Nederlands-Indië, die in de laatste jaren verschenen is en nog steeds verschijnt, zich in een grote - in verhouding tot haar betekenis soms onevenredig grote - belangstelling kan verheugen, is dat met de taal van de Indische Nederlanders niet het geval. Door hun komst naar Nederland is deze taal eigenlijk niet minder aktueel dan de letterkunde, maar wanneer men zich hierover wil oriënteren, dient men terug te grijpen naar vakliteratuur over de taaltoestanden in het vroegere Nederlands-Indië’. Het blijkt nu dat een en ander ook op gaat voor de Nederlandse Antillen. Uiteraard is de invloed
| |
| |
van het Indische Nederlands maar zeer gering; vandaar het woord ‘een spoortje’. Toch is het interessant, omdat voor de aangetroffen gevallen zo'n heel duidelijke bron te geven is. Misschien is dit spoortje over twintig jaar wel weer geheel verdwenen? Van den Toorn noemt als voorbeeld o.a. het woord ‘strootje’, in Nederland vaak schertsenderwijze voor sigaret ‘gebruikt’. Antilliaans voorbeeld: ‘Ik stak de sigaret op en wachtte. Het strootje smaakte walgelijk’. (Tepalka, pg. 72). Niet bij Van den Toorn, maar wel in Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal als Indisch vermeld zijn: baadje, toko en blote kakkies. ‘Ik loop op blote kakkies en hoef niet op mijn tenen te lopen’. (Tepalka, pg. 52). ‘De dichtstbijzijnde toko is drie kwartier lopen hier vandaan’. (Sherry, pg. 55). ‘Zijn vader was kaal geworden en grijs rond de oren; hij droeg een ridderorde in het knoopsgat van zijn onberispelijk baadje’. (Vreemdeling op Aarde, pg. 41).
Het is maar een klein groepje, maar niettemin duidelijk. Ook al omdat we de gevallen bij diverse auteurs tegen komen, is toeval uitgesloten. Dat er daarnaast nog diverse parallellen zijn tussen Indisch en Antilliaans Nederlands is reeds eerder opgemerkt.
| |
| |
|
|