Zoo is er ongezonde gezochtheid in het uiterlijke, in het half-ambachtelijke van de letterkunde, waarvan eigenlijk door sommigen de essentie van de literatuur gemaakt werd.
Ook is er ziekelijke verzinnelijking van de kunst: - enkelen van de volgelingen halen de kunst neer tot een lager - sensoriëele levensnoodzakelijkheid, waarbij verstand en verbeelding niet meer als essentieële vermogens gelden kunnen.
Bij anderen weer, ondanks hun volksch-willen-wezen, een teruggetrokkenheid, een onedele zelfzucht, een neiging voor het übermenschelijke, en, als gevolg daarvan, een wrange ontevredenheid met het bestaande en dan de moderne smart. Zulk een levensbeschouwing brengt tot zwartzichtigheid, matte moedeloosheid, sarcasme, dat alle levensvreugde in de kunst doodnijpt.
Zij die niet verre van 't gewoel gaan, de meer prozaïsche prozaschrijvers bukken zich over de laagste heffe van de maatschappij en, in uitgerafelden stijl, met anatomische juistheid, teekenen ze na het minder schoone leven van ‘simpele menschen’, ‘dwaze tronies,’ en we zien lompe veldruwheid en grofheid uit slopjes en steegjes, waarover een zware lucht van fatalisme weegt, die de heerlijke vergezichten naar het oneindige bedekken.
Dat was een niet te vermijden reactie tegen de suiker-zoete schrijverij van vroegere geslachten. Ze bracht wel veel goeds: zin voor de werkelijkheid waar die ontbrak. Wanneer de blik van de schrijvers ruimer zal worden, zoodat hij het goede naast het minder goede omvat - in dien zin is reeds de beste schrijver geëvolueërd - dàn hebben we daaruit veel zuiver kunstwerk te verwachten.
Blijft nog te wijzen op een belangrijken karaktertrek bij velen van deze groep. Zijn trouwste en kunstrijkste belichaming kreeg hij in Een Jeugd en laatst in De Wandelende Jood, beide van den voorman der Van nu en Straksers.
Daarin stelt de uitstekende stylist het heen en weerschommelen voor van den jongen geest in de woelingen van onzen tijd, zonder den steun van een vast levensinzicht. Hij peilt de ijlte van zijn hart en zijn geest, hij voelt den drang naar het begrijpen van 't zijnmysterie, naar het vinden van het kruis dat hem met het heelal en zijn krachten verbindt. Bevred[i]ging wordt gezocht in de nooit-vast-te-betrouwen zekerheden van de wetenschap, in de geneugten van wellustige vieringen, in de bekoring van de kunst, in het voorvaderlijk geloof, en ten slotte meent hij de ruste te vinden in het ontwikkelen en verdiepen van de eigen ikheid te midden van een leven dat hij rondom zich voller en rijker maken wil.
Tusschen de warreling van die zoo verschillende stroomingen, en die, welke daarbij uit Holland, Duitschland, Frankrijk komen, - daar stonden en staan onze jonge katholieken, die 't leven intreden - en voelen dat zij ook wat te zeggen hebben.
Waarheen?
Velen zag ik aarzelen, velen.
Enkelen vlogen heen, waar de schittering lokte.
De meesten keken op naar omhoog. En zie, Een Jeanne d'Arc verheft den standaard met het kruis erop. Stout treedt ze naar voor en schreeuwt de bevestiging van geloof uit, haar geloof dat haar tot de Waarheid brengt. En de luister van de Waarheid is de schoonheid, zegt ze Plato na. De christelijke leer brengt ons het dichtst bij de Waarheid, die is het ongeschapen Oorbeeld van al wat bestaat. Ze zal ons ook leiden tot de hoogste en glansrijkste schoonheid.
In dezen zin schreef ze in Dietsche Warande en Belfort een vurigen pennetwist tegen den schepper van Een Jeugd.