De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||
-79- Lodewijk Dosfel: ‘De Beste Kunst.’Zou de beste kunst deze niet zijn die het meest gelijktijdig, het volledigst en meest rechtstreeks den ganschen mensch voldoet in zijne hoogere vermogens: in de mindere vermogens ondergeschikt aan de eerste: de hoogere vermogens: Verstand, Wil; de mindere vermogens: Verbeelding, Zinnenlust, Zinnen. Eén is de mensch: Al zijne vermogens zijn naar één doel gericht ('t doel van God - 't doel des menschen smelten ineen) - zijn harmonisch onder elkaar verbonden in prachtige verhouding. De kunst mag deze niet storen, met een vermogen te ontwikkelen zonder tezelfdertijd de andere te ontwikkelen: dit is het geval met de kunst, die, louter product der verbeelding, slechts tot verbeelding spreekt - enz.Ga naar voetnoot1. God zal gansch den mensch in eens voldoen. Dus zal de beste kunst deze zijn die ons het naast God brengt, die ons den besten glans geeft van de zon der Hemelen, die de beste spiegel is van den Allerhoogste. De weg der kunst begint aan 't eerste, 't verloren Eden, en zijn eindpaal is het nieuw, het veroverde Eden, waar hij regeert, die in zich het Ware, het Schoone, het Goede bevat - den Oceaan, waarvan op aarde in 't woestijnzand der wereld, eenige druppels gevloeid zijn. De zucht naar 't schoon moet zich vereenzelvigen dus, als men ze tot 't laatste doordrijft, met de zucht naar God. De beste kunst dus is deze die gansch den mensch, ook met zijne lichamelijke vermogens, het hoogste draagt in 't zicht des Hemels. Een ijdele opwerping is 't te zeggen dat er groote kunstenaars zijn die ongeloovig waren, tegen God den degen trokken en toch groote kunstenaars waren! Men kan ook groote geleerde en ongeloovig zijn. Men kan ook stoffelijk geluk vinden buiten of tegen God. Men kan, maar men mag niet. Daarbij, die kunstenaars kunnen min of meer groote ruimten beslaan van den weg van Eden naar Eden, maar kunnen noch het waar begin, noch het waar einde zien, dus niet volledig zijn. Aan het begin stellen sommigen dan den zoogezegden natuurmensch van Rousseau, in plaats van den Paradijsmensch van den Bijbel en van Milton. Aan het einde stellen zij, in de plaats van den mensch door de gelukzaligheid beschenen, den mensch versierd met al de hoedanigheden van lichaam en eenige deugden; ofwel, zij voeren ons naar eenen God in welken wij niet zullen leven, maar verslonden worden: Zóo in de leer der oude Boudhisten, en in deze der Kunstenaars-Pantheisten; ze voeren ons naar Elyseesche velden, lijk Romeinen en Grieken; of naar een Paradijs van krijg en kamp, lijk bij de oude Germanen; nen Hemel van zinnelijkheid en wellust gelijk de oude Araben. En toch hier herkent men niettemin steeds het sLreven om God, om één God liever: In alle eeuwen zijn er groote dichters die dit streven heel en gansch laten blijken: Zuchten naar God: voor 't Christendom, in de Psalmen bij de Profeten en in de Sagen aller volken. Tevredenheid in God, of droefheid en terugzoeken na hem verloren te hebben: God zelve ofwel naar God door 't Christendom, verbeeld o.a. door eenen schat: de schat van Beowulf, Eddas, Niebelungen en later de schat der Arthursagen;Ga naar voetnoot2 Stijgers: | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
Dante in ‘Divina Comedia,’ Milton in ‘Paradise Lost,’ Bunyan in ‘Pilgrims Progress,’ maar deze laatsten meer naar een God van rechtvaardigheid dan van liefde; Klopstock in ‘de statige Missiade.’ Stijgen ook Goethe maar langs valsche wegen naar één onwaren God. Stijgen of liever poging tot stijgen uit Ongeloof, Twijfelzucht of Zonden. De Musset in ‘Nuits.’ - Lettre a Lamartine. - Espoir en Dieu. - en eenige uit ‘Rolla.’ Lamartine in ‘L'Homme,’ ‘Dieu,’ maar dit alles vol lasternij, wanhoop en liefde terzelvertijd - En op dit eeuweinde - Stijgen met trage vleugelslagen met een van driften doorslagen hart, moeilijk en pijnlijk, Verlaine in Sage[ss]je, Huysmans in ‘En Route’ en ‘Cathédrale,’ ook, maar dit veel kalmer, veel geruster Coppée in ‘Bonne Souffrance.’ Stijgen in 't bijzonder de Roomsch Catholieke kerk met hare leer en hare daden, met hare kunst, hare zangen, haar De profundis en haar Exultet, rijzend lijk kerken. Stijgen: De Middeleeuwen met 't Kruis in top naar 't Oosten, en den Hemel. Die schilders uit Italië, uit Duitschland uit Vlaanderen bijzonder, die de menschenziel ten hemel zonden in hunne Engelen en Maagdenbeelden, Angelico, Memlinc, Van Eyck, Van der Weyden. - Stijgers in 't bijzonder de heiligen, die volgens Belpaires diep woord slechts ‘logieke kunstenaars’ zijn: Paulus, Joannes, Augustinus, Bernardus, Franciscus, Thomas van Aquino, Theresia en duizend anderen, die begraven liggen in Romes Catacomben of in Thebaïs' woestijnen. In Dietschland ontbreken ook geen Stijgers. Een Van Ruisbroec in de Middeleeuwen - Later eene Anna Byns en dan de dichter met zijn gansene ziel"Ga naar voetnoot3, Vondel, die gestegen is ‘de middagzon in 't aanschijn’Ga naar voetnoot4 in de prachtige reien van Lucifer; Stalpart Van der Wiele, Poirters, Jeremias De Decker, ook soms Feith als hij een stond ophoudt sentimenteele tranen te storten. Da Costa in zijn ‘God met ons’; Schaepman, die van dichtkunst een hemelstijgen maakt; A. des Amorie Van der Hoeven, wiens ‘Mijn terugkeer tot de kerk van Christus’ men nuttig kan vergelijken met Huysmans werk; L. De Coninck, dien men, eilaas! te veel vergeet en minachtend voorbijziet, stijgt in zijn Epos, waar zooveel onzin is over uitgekraamd, waarlijk naar den ‘God der liefde.’ Guido Gezelle stijgt naar God, met kalme liefde en zalvende hoop, met gansch de lieve natuur, met bloem en vogel, en naast hem staan zijne West-Vlaamsche navolgers, waaronder een D. Van Haute en bij de allerjongsten Zeemeeuwe in LentenachtenGa naar voetnoot5. Wij hebben er ook die zuchten naar iets zwevends, iets onduidelrjks op zijn Swarths of op zijn Jong Hollandsen! Buiten deze zijn er nochtans velen die het streven naar God daarlaten, die natuur of leven schilderen, de gansche volledige natuur, het volledige leven, lijk Shakespeare en zijne aanhangers of navolgers; den bewonderenswaardigen kant van 't leven: den heldenmoed, de trouw, den hoogmoed; zoo de Spaansche dramaturgen en de eerste dramas van Corneille; den driftigen kant, de schoone driften of de leelijke of beide te gelijk, dit alles bijzonder in de romans onzer dagen, de kleine kant vindt leven in hekeldichten, blijspelen en humoristische schetsen. 't Is machtig het volledig leven te scheppen, maar 't is nog de volledige kunst niet. Ons leven is het einde niet - is kort en daarna begint eene eeuwigheid. | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
De kunst zou moeten, reeds nu, een voorsmaak geven van dit leven, en door de hoop het wachten zoeter maken, mag niets vernietigen van wat den mensen hier op aarde uitmaakt, de driften niet volledig onderdrukken, de uiterlijke schoonheid niet versmaden, maar moet door het volledig beeld, het ideaal der Grieksche schoonheid, eene ziel doen stralen vol verlangens, vol zuchten. De kunst weze lijk Elias' wagen, die in vuur ten Hemel rent: Elias is het menschelijk element; het vuur is drift, leven en beweging, want dit moet er zijn, menschen, immers hebben een lichaam - en dit vuur, die drift moeten naar hooger leiden. Eén kunstenaar is er geweest, die tot het einde toe gegaan is: de goddelijke beschouwing, langs den waren weg: den weg der zuivering; die niet gerust heeft voordat hij aan het toppunt kwam; Hij, mensch, doorloopt de Hel, het Vagevuur, den Hemel; Hij, mensch, spreekt over menschelijke zaken met zielen die vroeger op aarde waren, die hunne driften, hunne daden, hunne zonden verhalen, ofwel die deugdzaam waren en hun lijden op aarde schilderen. Dante bindt dus in prachtige eenheid wereld, hemel en hel, laat het menschelijk element niet van kant, geeft al wat op de wereld kwaad of goed is, de driften, ondeugden en deugden en geeft de weerspiegeling niet alleen der Middeleeuwen, maar van de geheele Kerk van Christus: de strijdende (door Verhalen en door eigen beschouwingen) de Lijdende, de Zegepralende en ook dezen die er voor eeuwig van gescheiden zijn. Met reden mag men zich afvragen of Dante misschien de grootste dichter niet is, die ooit was. Uit de stelling, die wij aan 't hoofd van dit artikel schreven, blijkt zonneklaar dat niet eene kunst op haar eigen volledig is; ofwel ze voldoet den mensch niet in alle zijne vermogens, ofwel ze doet dit niet gelijktijdig of niet rechtstreeks; muziek spreekt rechtstreeks tot de ooren en slechts onrechtstreeks tot andere vermogens, schilderkunst tot de oogen: ze geeft gelijktijdig, maar geen volledig genot. De dichtkunst spreekt niet rechtstreeks tot de zinnen; ze geeft wat aan het gehoor, maar dit is niet voldoende; (hieruit blijkt dat men de maat in Poëzis goed moet verzorgen) ook aan de verbeelding, maar slechts met zekere inspanning en moeite, en niet gelijktijdig. Dus om de volledige kunst te hebben moet men de verschillende takken samen aanwenden en komen tot het musikale drama: Een drama waar al de schoonheid der Poëzis nog verhoogd wordt, daar waar hare stem te zwak is, door de bij uitstek aan gevoel ontsproten stem der muziek, met eenen achtergrond van levende schilderijen, met passend gebarenspel, dit alles bezield met den geest waarvan wij spraken, is dus het hoogste ideaal der kunsten. Wagner streefde er naar en na hem, met zekere wijzigingen, onze Tinel. Ook daar komt die volledige kunst slechts bij tusschenpoozen in eenen stond: het toppunt van 't drama, bereid door eene reeks tooneelen; maar in dat toppunt moet alles volmaakt zijn tot in de kleinste kleinigheden: Tooneel, Muziek, Rijm, Maat, Taal, Gebarenspel want anders nog ware 't eene bittere ontgoocheling. Het muzikale drama is de kunst volmaakt voor zooveel het op aarde mogelijk is, als Drift en Daad, Leven en Handeling, Muziek en Poëzis dienen om den Verlosser te zingen ‘in Hymnis et Canticis.’
| |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
|