De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||
Zij waren, van de minste tot de meeste, door den Schepper als niet een volk, met kunstgenie begaafd. Zij wisten in het geringste huismeubel, in tafel en stoel, zoowel als in de grootste beelhouwwerken, hunne ziel, hunne kunstenaarsziel te steken. Zij deden door het eenvoudige maar nooit onbeduidende uitsteekbord zoowel als door de machtigste tafereelen hunne bekwaamheid als teekenaars en schilders waardeeren. Zij lieten in het bouwen van het kleine werkmanshuisje met zijn lief trapgevelken zoowel als in het oprichten van wereldberoemde kathedralen hunne behendigheid als bouwmeesters blijken. Zij gaven door hunne oude eigenaardige liedjes en berijmde volksvertellingen bewijs van hunne veerdigheid in toon- en letterkunde. In geweven tapijt en laken en linnen, in gespelwerkte kant, in alle voortbrengselen hunner nijverheid met een woord, kan men een gedacht vinden: het kunstgedacht.
Ja, de Vlamingen waren allen kunstenaars, en moestet gij het hun vragen wat kunst is, zij zouden u antwoorden: kunst is niet alleen het schoone in plaaster of brons gieten, in hout of steen beitelen, in koper of zilver of goud drijven, op doek malen door de bonte mengeling der kleuren, in akkoorden van welluidende toonen doen zingen, door 't gesproken of geschreven woord, door dicht of proza doen gevoelen, maar ook op de minste zaken, op elk gerief van alledaagsch gebruik den stempel van het schoone drukken. Dat is de kunst.
Maar wat is nu het schoone? "Ik weet wel wat er schoon is, maar ik vraag ‘mij af wat het schoone wel wezen mag.’ Zoo sprak een geleerde uit de oudheid en velen zouden dit met hem mogen zeggen. Want ieder mensch heeft een zeker schoonheidsgevoel, doch elk bezit het niet in gelijke mate; bij de eene stijgt het niet hoog, terwijl het bij de andere, de groote kunstenaars, zijn toppunt bereikt. Over het schoone hebben de wijsgeeren van eiken tijd geredetwist en zij zullen het in de toekomst nog wel doen. Wij zullen dan ook hun oordeel hier onverlet laten. Wij bestatigen enkel dat onder de kunstenaars de eene het schoone gaan zoeken uitsluitelijk in de werkelijkheid, terwijl de andere slechts de macht der inbeelding erkennen. Iedereen, hij behoore tot welke school ook mag zijn gedacht over kunst in ons blad uiteenzetten en verdedigen. Natuurlijk mogen zekere palen niet overschreden worden. De opstelraad zal diesaangaande recht hebben van te oordeelen en niemand kan zulks euvel opnemen.
Wat ons gedacht over het schoone betreft, wij houden het met den latijnschen dichter: In medio virtus! Niet enkel de werkelijkheid, evenmin ook de inbeelding alleen moeten den kunstenaar bezielen, maar beide hebben hunne rol te vervullen en die aan beiden de juiste plaats weet te gunnen, die zal het ideaal niet bereiken, want zulks kan niemand, maar hij zal het ten minste dichts nabij streven. | |||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||
Alles wat in de natuur is, heeft dus invloed op de kunst. En vermits elk volk een eigen klimaat, eigen zeden en gebruiken, eigen karakter en eigen uiting heeft, zoo moet ook het werkelijke deel dat geïdealiseerd tot meesterstuk zal geschapen worden, van volk tot volk verschillen, en daar vinden wij de redens van bestaan der nationale kunst. Het Vlaamsche volk, lijk elk ander, heeft zijne eigene, zijne nationale kunst: De Vlaamsche kunst.
Wij beminen de kunst in al hare uitingen en waar zij ook vandaan kome. Wij blijven niet vreemd aan al wat er op kunstgebied in andere landen uitkomt; daarover zullen wij onze lezers onderhouden. Ook erkennen wij de verdiensten van uitheemsche kunstenaars, ten bewijze de bijdrage van onzen vriend Hendrik De Marez.
Maar met dichter Karel Ledeganck zingen wij luid: Geen rijker kroon dan eigen schoon! Al wat ons eigen is, is ons dubbel lief. Nationale kunst en nationale kunstenaars dragen al onze sympathie weg. Over hen en over hunne werken zullen wij hoofdzakelijk handelen, doch niet uit kliekgeest, niet om de eenen stelselmatig op te hemelen en anderen af te breken. Wij hebben maar eene zaak in het zicht: de verheffing van de kunst, en daartoe zullen wij werken. En wij begeeren niet enkel aan de ingewijden onze gedachten over kunst mede te deelen, maar wij willen zelfs bij het volk het kunstgevoel van vroeger, dat door het fabriekswezen en den uitsluitelijk stoffelijken arbeid bij den werkman gedood werd, weder opbeuren en doen herleven. Wij zullen met het volk door de kronkelende straten zijner steden wandelen, wij zullen het volk de schoonheid zijner gebouwen en de werken zijner beeldhouwers doen bewonderen; wij zullen met het volk de muzeums binnentreden en er zijne schilders en hunne gewrochten leeren kennen; wij zullen met het volk de liederen zijner toondichters zingen en hunne grootsche scheppingen aanhooren; wij zullen het volk zijne dichters en schrijvers leeren beminnen en hunne pennevruchten doen smaken; wij zullen aan het volk aanduiden welke stukken op het tooneel gebracht, zijne aandacht weerd zijn; wij zullen het volk laten zien hoe zelfs in de nijverheid de kunst kan toegepast worden. Wij zullen aldus de kunst niet verlagen, neen, maar het volk doen klimmen tot de hoogte van waar het de kunst kan begrijpen en naar weerde schatten.
Wij weten het wel: Het doel is groot en de arbeid lastig, maar ook de bekrooning zal glansrijk wezen en de zegepraal schitteren. Ons werk is dat niet van eenige mannen noch van weinige dagen; maar wij rekenen op allen die van goeden wil zijn en wij hebben den tijd voor ons. | |||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||
Aan allen die vrede hebben met dit programma vragen wij ondersteuning en medewerking. Elk'end'een kan inschrijven. De prijs valt in het bereik van alle beurzen. En gij, die eene goede versnedene pen hebt of die de kunst beoefent, wij hopen dat gij onze pogingen door uwe bijdragen zult steunen. Zoo zullen wij samen, in de mate onzer krachten, medehelpen tot de verheffing van Vlaanderen en tot meerdere waardeering zijner kunst en hare beoefenaars.
|
|