veropenbaring van 't kunstgevoel, de kern. De uiting, de veropenbaring van 't kunstgevoel bracht de kunst voort en. dezer ontwikkeling deed de letterkundige genootschappen, de academieeën, de teeken- en muziekscholen en andere kunstinrichtingen ontstaan. Deze brengen de kunstwerken voort: boeken, schilderijen, muziek, gebouwen, enz., welke voor 't algemeen de kunst uitmaken.
Wie bezit dat kunstgevoel? Wie is kunstenaar?
Moeielijk valt dit te zeggen, omdat velen een weinig kunstgevoel bezitten en weinigen kunnen oordeelen waar kunst begint en eindigt - in een kunst - of zoogezegd kunstwerk, wel te verstaan, want de kunst is oneindig.
En tout homme il existe un poète mort-né schreef de dichter; daarom is het ook dat het volk, bij 't zien of het hooren van een kunstwerk, uitroept: o, dat is schoon! hoor, zie, hoe prachtig! - meestal echter zonder te beseffen hoe dit kunstwerk tot stand kwam. Die uitroeping is kunstgevoel en bewijst dus hetgeen ik hooger zegde.
Hier kom ik tot het punt waartoe ik wil besluiten. Kunstgevoel of kunstbesef heeft eenieder in zekere mate. Oneindig verscheiden zijn dus de wijzen waarop zich dit gevoel uiten zou, kon het zich maar altijd veropenbaren; dus oneindig nieuw.
Bij deze mag men de jongere kunst rangschikken.
Wat moet men verstaan door de ‘jongeren’ en de ‘jongere kunst?’
De jongeren, zoo als het hun naam getuigt, zijn geene ‘jongens’ meer, maar mannen die, bij de ouderen te leer gegaan zijnde, nogthans, evenals een kind vader's of moeder's denkwijzen niet altijd aanneemt, zagen dat er meer te doen was dan de ouderen deden, dat er nieuwe gedachten konden ontwikkeld worden - welke de ouderen zouden verwerpen - kortom, gevoelden een zucht naar meer initiatief en trachtten op eigen vlerken te vliegen.
Eigenaardigheid en oorspronkelijkheid was hun doel; daarom waren zij nieuw en men noemde hen jongeren.
Oneindig wijd strekt zich het kunstgebied uit; zoo ontstond ook de jongere kunst.
Veel werd er in deze laatste tijden van de jongeren gesproken, en nog; men vraagt of deze niet alles willen omwentelen of in gruis slaan; men vraagt wat zij willen, wat zij zijn. En, zonder op antwoord te wachten... randt men hen aan en houdt hen voor den zot... Waarom? Dit weten er niet velen...
Laat ons hier nogthans een verschil vaststellen. Er is ons, eilaas, uit Frankrijk zoo veel kunstige onkunde overgewaaid, dat men bijna van de jongeren niet meer mag spreken of men hoort er bijvoegen: ja, onverstaanbaren!
Men overdrijve niet. De Fransche kunst zal nooit de Vlaamsche kunst worden en, bestaat er eene nieuwe richting, wat goed is zal blijven, wat slecht is valt van zelf. Zoo wordt o.a. een te ver gedreven symbolism niet geacht, omdat het tegen de gezonde reden stuit ware kunst te noemen wat heel en al onverstaanbaar is, terwijl integendeel een lichte mystieke toets in een gewrocht meer poëzie laat blijken; zoo ook schokt overdreven realism onverbiddelijk onze eenvoudige zeden, terwijl een tafereel, een zedenschets, soms ruw en grof geteekend, doch kuisch en waar, om de buitensporigheden van zekere Zolaïsten toch nooit zullen misprezen worden.
Ik besluit dus: de Jongeren in 't algemeen moeten meer aangemoedigd worden. Men gaat te dikwijls a priori vooruit en laakt een werk om dat het nieuw is. Nieuwzoeker zijn schijnt ons geen zonde; integendeel, dat getuigt van leven en wil en verdient leiding en ondersteuning instede van bijtende critiek of onnauwkeurige ontmoediging. Bewijs b.v. aan een dichter dat de zucht naar mysticism hem onbegrijpelijke verzen deed schrijven; toon aan een schilder dat het onmogelijk is in sommige zijner werken een verstaanbaar symbolism te ontwaren: beide, indien zij kunstenaar zijn in de ziel, zullen ofwel u