zame boekendrift bij gebrek aan kundige centrums, ondanks de steeds verminderende aanmoedigingen in onzen tijd van stoffelijk pogen.
Het stichten van een ‘Jaarboek,’ waar de liefhebbers van ‘poëtenconste’ en wetenschappelijk onderzoek zonder kosten bij het Nederlandsen lezend publiek zouden worden ingeleid, welde zoo tevens in het brein van Drada's zanger en zijn bespreker op. Want kijk! de Société scientifique et littéraire du Limbourg die niet wettelijk afgestorven mag heeten, schijnt met een uitterende sluimering bevangen; de Vlaamsche Broeders wier jaarboeken even als Milis' Hekel en Luim in de taal des volks opgesteld waren, bestaan sedert lang niet meer; de Melophielen, wier levenskracht door het verschijnen van den 28en jaargang hunner Bulletins worden betuigd, schrijven doorgaans in het fransch; het zoo verdienstelijk 't Daghet in den Oosten eindelijk, is enkel op het gebied van volkskunde en geschiedenis te huis.
Er was dus plaats te over voor een Jaarboek, dat de werkkracht van het heden zou verbinden met het volbrachte uit het verleden, dat van karakter en onderwerp populair en onafhankelijk, wetenschappelijk en letterkundig wezen zou: letterkundig om hooger gemelde redenen, wetenschappelijk, daar dit veld nog grootendeels braak ligt in Limburg, populair daar wat over het volk ook voor het volk geschreven wordt, onafhankelijk, daar de vrije meening zonder smalen op een anders denkende iedereen bevredigt.
Het samentrommelen der noodige mannen vergde vrij wat schrijvens.
Op 24 April 11. vergaderden dan enkele mannen van goeden wille als HH. Prenau, Cuvelier, Doornkapper en Huysmans, (de H. Schrijvers, Duqué, Maesen, Buckinx en Qaedvlieg waren dien dag verhinderd te komen) stelden voor eene Limburgsche Maatschappij voor Letterkunde en Wetenschap te stichten en bespraken een ontwerp van standregelen; weldra ontvingen wij blijken van aanmoediging en deelneming, geteekend door gekende Limburgers als de HH. Schaepkens, Brans, Geraets, Sauwen, Van Neuss, Stinissen, Bamps, Ghinéau, Straven, Sevens en anderen.
Wij rekenen het ons als een plicht aan een woord dank te sturen aan de heeren provinciale raadsleden. Van Bockryck, graaf de Renesse, ridder de Borman, Van Willighen, Gielen, Djef Anten en andere voor bewezen en beloofde ondersteuning, aan de Maatschappij de Melophielen van Hasselt, de heeren L. Clercx, H. Van Neuss, T. Sevens, en J. Stinissen voor het aanvullen onzer boekerij, aan onze oudere medewerkers voor hunne vaderlijke bescherming, aan alle jaarboekers eindelijk, wier pen, hopen wij, het werk zal blijven voortzetten dat dank hun streven voor de eerste maal van de pers komt. De goede uitslag dien een enkele schrijver niet zou verhopen is gemakkelijk door de omgevende propaganda van een twintigtal taaie Limburgers verwezenlijkt.
Lezers zullen misschien verscheidene hun gekende namen in het letterkundig gedeelte missen en ons verplichten deze leemte door kennisgeving aan te vullen.
Wij betreuren ook dat de tijd ons niet toegelaten hebbe bijdragen van meer Hollandsen-Limburgers te bekomen: hunne medewerking zal eene nieuwe aanbeveling voor toekomend jaar wezen.
Van nu af kunnen wij eenige bijdragen aankondigen van 't aanstaande Jaarboek: over Limburgsche Wijsgeeren door Karel Sarolea, artikel welk door een vertrek naar den vreemde dees jaar niet kon ingeleverd worden, Limburgsche Verstootelingen, taalstudie door R. Schrijvers, Limburg onder krijgsoogpunt door Luit. Ruth, de Limburgsche Sproke, de L. Flora, L. Toponymie, de Duivel in het Maestrichtsch Paaschspel, Een Zichtboek der gemeente Heysselt, enz. Verhandelingen over Limburgsche Schilders, L. Kasteelen, L. Kwakzalvers en Heelmeesters, L. Drukpers, L. Aardkunde enz. zouden hoogst welkom zijn.