-26- Max Rooses: ‘Oude en Nieuwe Kunst’
Na als vóór dezen dag zal ons tijdschrift gewijd blijven aan oude en aan nieuwe kunst. Terwijl wij deze twee gelijktijdig tot het onderwerp onzer studie en bespreking maken, willen wij echter geen oogenblik den afstand, die tusschen beiden ligt en liggen moet, uit het oog verliezen, noch de redenen, die ons belang doen stellen in deze en in gene, met elkaar verwarren.
De aantrekkelijkheid der oude kunst ligt voor ons hierin, dat hare gewrochten getuigenis afleggen van den weg door het scheppend vernuft der menschen doorloopen, dat het zoovele bewijsstukken zijn der verschillende opvattingen en uitdrukkingen van het schoone; dat hare meesterwerken in het algemeen de adellijke titels der volkeren, en dat, voor de Nederlandsche School in het bijzonder, zij den zuiversten roem van ons volk uitmaken.
Ons volk, onze geletterden, onze kunstenaars kennen te weinig de geschiedenis onzer kunst, de geschiedenis onzer kunst. Onbekend maakt onbemind, en bij gebrek aan voldoende kennis blijft ook voldoende belangstelling uit.
Een groot nut van de studie dier geschiedenis is, dat zij het schoone leert waardeeren in zijne zeer uiteenloopende vormen, dat zij de bekrompenheid van geest te keer gaat, die geneigd is om één dier vormen, één tijdperk, één meester voor ideaal te kiezen en al het overige voor wansmakelijk, voor barbaarsch uit te roepen.
Geen verkeerder begrip dan dit: waar het heerscht veroordeelt men de gewrochten van heele scholen, heele eeuwen, verklaart ze onbeduidend en vernietigt ze of werpt ze als waardeloos voor spotprijzen weg. Daar ook wordt het oog der jonge kunstenaars onafgebroken naar hetzelfde ideaal gewend, geen heil wordt verwacht dan van de nadering (van evenaring is geen spraak) van dit onbereikbaar voorbeeld. Doodende eentonigheid, slaafsche navolging zijn de onvermijdelijke gevolgen dier eenzijdigheid.
Waar de gezichtskring zich verruimt, waar men leert waardeeren wat elke school, elk kunstenaar voor eigenaardige verdiensten bezat, daar leert men veelzijdiger genieten, juister oordeelen en tot voorbeeld kiezen, wat er navolgenswaard in elke uiting van den kunstzin ligt, en wat het meest met persoonlijken aanleg en vaderlandschen aard overeenstemt.
Wie alles leert bewonderen wat bewonderenswaardig is, is niemands navolger, komt tot klaar bewustzijn van zijne eigen geaardheid en wordt oorspronkelijk. Hij leert de