Hoevelen zijn er, die de pen hanteeren, die niet den invloed van den grooten romandichter ondergaan hebben?
Nochtans, wanneer we eenen blik rondwerpen, waar zijn de volgelingen van den meester, die roem oogsten mochten, die naam of faam verwierven? ...
Ze hebben of ontmoedigd den strijd opgegeven or zich gedwongen gezien eenen anderen weg in te slaan.
***
Waaraan is het toe te wijzen, dat er zoo weinigen mochten slagen op den weg door Conscience aangewezen?
Waaraan?
Al te velen, verblind door den glans, die van den meester uitstraalde, voelden zich door zijn licht aangetrokken en gingen hunnen eigen gang niet, voorgeschreven door hunne eigene inborst, hunne manier van denken en zien, door hunne opvoeding, door hunne omgeving, in één woord: door hun eigen ik.
Menigeen is verleid geworden door den schijnbaar gemakkelijk na te volgen schrijftrant van Conscience, door het eenvoudige van sommige der behandelde onderwerpen. Ja, men was ook schrijver! Men koos eenige bijpersonen, welke men om de twee, gewone verliefden schaarde en liet deze laatste eenige min of meer zware hinderpalen overwinnen om tot het doel, een huwelijk, te komen, en men had stof genoeg.
Zooveel bladzijden maken een hoofdstuk, zooveel hoofdstukken een boek! De schrijver is kant en klaar ... maar is nooit de school des levens te rade gegaan.
Elk hoofdstuk begint men natuurlijk met eene natuurbeschrijving. Men hoeft maar te grijpen uit de schilderingen van Conscience, een woord hier te veranderen of te verplaatsen, daar er een bij te doen. Men vergeet voorar de woorden: "bulderen en donderen niet, ‘akelijke weeroep’ ‘snijdende angstkreet,’ enz. De twee rampzalige verliefden kwijnen en treuren zekeren tijd, alle hoop schijnt hun ontnomen, maar - einde goed alles goed!
‘Op mijne borst! ... Trouwt en weest gelukkig!’
Indien men later moest naar het dorp van den hoofdheid terugkeeren, zou men het plekje niet meer herkennen: de menschen leven er in vrede, er is eene ... enz. enz.
Ofwel: Tien jaren zijn vervlogen. Wanneer men de Groene of de Blauwe Hoeve voorbijgaat, kan men er, op een bank in den zonneschijn, eenen ouderling zien zitten, omringd van drie kinderen, enz. enz.
Ja, men is schrijver! Maar, waar blijft de bijval?
***
De bijval komt niet: omdat de meester den leerling verplettert, omdat er in het geleverd werk geen ziel steekt. Er ontbreekt iets, als het vernis, als de olie in de verf, het eigenaardige, het eigen leven dat er moet in doortintelen, - en dat, dat ontleent men niet, dat moet uit eigen, opbruisend bloed wegbloeien en die het in de anderen niet heeft, zal het er niet in kweeken, zal het er niet met geweld inspuiten ...
Men zal nooit of nimmer meer dan middelmatige schrijver worden, indien de bezieling, welke men voelt, eene kunstmatige is.
Wat men schrijft moet men leven, wil het leefbaar zijn.
Iedere vogel zingt, zooals hij gebekt is.
Om Conscience te evenaren zou men moeten Conscience zelf wezen. Hij heeft zich zelven weergegeven; door zijn eigen temperament heeft hij de wereld ingezien: hij is op zijnen tijd gekomen, heeft aan de behoeften van zijnen tijd voldaan ...
De meesters doorgronden en er nut uittrekken is eene andere zaak.