Dichterlyke mengelingen(1833)–J.F.C. Verspreeuwen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] De Dood spaert niemand. Gelyk de rook verdwynt, verdwynen ook de jaren, Dat al wat eens geboren is, Eens moet den zwarten Styx bevaren, Weet iedereen en voor gewis. Wat baet het bloed, wal baet het geld? Gy zult met deugd ook weinig winnen, Wat eens door 't noodlot is versteld, Dat mag geen godenhand herspinnen. De dood bezoekt der slaven woon, Beklimt des konings hoogen troon [pagina 50] [p. 50] En vindt den herder in het midden zyner schapen; Noch stuerman is op zee bevryd, Noch minnaer die zyn liefste vrydt En bezig is in 't woud om bloempjes op te rapen. Neen, sparen wy de vreugden meer, Verkwikken wy den geest, zoo zeer Aen slaefschen arbeid vast gebonden; Wat troost in uwen laetsten stond Te peinzen, als de dood u wondt: Ik heb geleefd en ondervonden! Vorige Volgende