11
Ik blijf maar bang voor die reis. Voor alle duizend onbekende dingen daar in dat vreemde land. Maar het meest voor dat meisje. Als ik probeer me haar voor te stellen zie ik iemand met heel lichtblond haar en een wipneus. Een wipneus met grote neusgaten waarin je zo naar binnen kijkt. Meisjes met wipneuzen weten alles altijd beter. En dit meisje weet toch al alles beter dan ik, dus nu is het dubbel-op.
Haar neus wipt het ergst als ik 's avonds in bed lig. De neusgaten zijn donkere tunnels. Ik wil ze niet zien, maar ik zie ze de hele tijd. Dan zeg ik tegen mezelf dat ik gek ben. Hoe kan ik nou weten dat ze een wipneus heeft en tunnels? Maar het helpt niet. Ik kan haar niet meer anders zien.
Op het laatst vraag ik aan pappa of die mensen geen foto van haar kunnen sturen. De foto komt. Het is een kleintje. Er staat een meisje op met halflang haar en een bril. Ze ziet er een beetje lijzig uit. Een beetje braaf. Ik zou zo'n meisje nooit als vriendin uitkiezen. Niet in Nederland. Maar wel in Zweden. In Zweden is zo'n meisje precies wat ik nodig heb. Ze heeft een geruite jurk aan. Je kan eraan zien dat hij prikt. Ik heb nog nooit zo'n gehoorzaam meisje gezien. Ze heet Britt-Marie, en ze is twaalf, net als ik, maar ze wordt in juni dertien.