Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Zyn achting komt hem van een ander.OP Piramiden hoog verheeven,
Zo praalden 't oud Egiptenland.
Maar hoord men niet meer lof te geeven,
Aan 's bouwers onvermoeide hand?
Vind gy iets groots in uwe werken,
Wilt Godes hand daar in bemerken.
WY leezen in de Historien, met verwondering, de gedenkwaardige daden van d'Aloude Helden, dewelke ons zoo groot | |
[pagina 66]
| |
en treffelyk voorkoomen, dat wy te naauwelyks konnen gelooven. Alle de uitneemende dingen, die wy tegenwoordig in de menschen zien, veroorzaken ons zulken verwonderinge niet, om dat wy, er de oorzaak van ontdekkende, weeten dat het de Goddelyke macht is, daar we 't geluk dezer uitwerkingen aan moeten toeschryven: en, hoewel 't schynt dat ze van ons voortkomen, wy echter niet als de werktuigen zyn, waar van zich God bediend, om dezelve uit te voeren. De geenen, die met aandacht de Heldendaden der doorlugtige mannen willen aanmerken, zullen bemerken, datze van hoger magt voortkomen, en die hooge Piramiden van Egipten gelyk zyn; dewelke, hoewel ze door hun gebouw de heele waereld doen verwonderen, het nochtans zeker is, dat hun achting van elders komt, en zy dezelve aan de hand, en 't ontwerp van den bouwmeester verschuldigt zyn. Van gelyke, wat voor treffelyke daden wy in den oorlog, en in de veldslagen doen, en hoe uitgestrekte kennisse ons verstand in alle wetenschappen heeft, wy moeten al deze voordeelen tot hun eerste oorsprong brengen, 't welk God is, zonder wiens mildadigheit wy 'er t'eenemaal van ontbloot, en berooft zouden zyn. |
|