Onzeker keek hij om zich heen.
Niemand kon hem helpen.
‘Hier,’ zei de soldaat en hij rukte ongeduldig aan het stuur.
‘Nee!’ riep het jongetje. ‘Hij is niet van mij. Hij is van mijn moeder.’
De soldaat had geen zin in gezeur. Hij sloeg zijn arm om het jongetje heen, nam hem in een soort houdgreep en rukte de fiets onder hem vandaan.
Het jongetje werd doodsbleek.
‘Mijn fiets,’ stotterde hij. ‘Mijn fiets.’
De soldaat ging gewoon zijn gang.
Verbijsterd zag het jongetje hoe zijn fiets naar de vrachtwagen werd gereden. Hij bleef roerloos staan, tot er opeens iets in hem veranderde. Het was net of hij wakker werd. Hij sprong op zijn fiets af, greep de bagagedrager en schreeuwde: ‘Geef terug! Geef terug!’
De soldaat sloeg hem van zich af. Toen het jongetje zag hoe zijn fiets in de laadbak werd gelegd en reddeloos verloren was, begon hij opeens huizenhoog te gillen.
Zulk gillen heb ik nooit meer gehoord.
Zo wanhopig, zo bang, zo verschrikkelijk.
‘Het lijkt wel of hij geslacht wordt,’ zei een van onze onderduikers.
Zo klonk het ook.
Een overbuurvrouw ging naar hem toe en probeerde hem te troosten.
Hij hoorde haar niet eens.
‘Hij is van mijn moeder,’ gilde hij. ‘Ik durf niet naar huis.’