bezien, onderzocht en bewonderd. Hoe hoog en wijd en luchtig moet die Kerk daar gestaan hebben, op hare zware muren en pijlers gelijk reuzen. Zij dregen, die pijlers, eenen naam; Waarheid, Plicht, Recht, Goedheid, Liefde, Zelfverloochening, Prudentia, Temperantia, Justitia, Fortitudo, en nog al andere.
De vier moerpilaren van het kruis, aan choor en middelbeuk, waren de vier evangelisten met hunne evangeliën, onvervalscht, onbewimpeld, onwrikbaar, vast.
Ziet ge wel, die Kerk wierd gebouwd om onder Gods zonne de samenkomst te zijn van al wat waar is, van al wat recht is, van al wat deugt: om in wederzijdsche genegenheid, in wederzijdschen liefdeband, de wereld, de nieuwe wereld, prachtig, gelukkig, beminnend te doen bestaan. Ieder steen was deugend, goed van wezen, en deed zijn werk deugdelijk in het groot gebouw. Geen vreemde steen mocht daar nevens komen: zoo verre bleef hij achter en onder. Zoo was die kerk een wonderlijke maatschappij, waarin iedereen wilde leven.
De knechten en dienaars dienden honderdmaal beter als deze die buiten bleven. De ambachten wierden rond de wereld