Brengt de schoone kunst iets voor het oog voort, b.v. door omtrekken en verwen, als schildering; door geheele lichamen, als beeldhouwery, enz. dan noemt men ze plastiek; stelt zy iets voor het oor, by middel van toonen voor, zoo heet men ze muzyk; schept zy iets voor de zuivere verbeelding, met hulpe van de tael, zoo wordt zy dichtkunst, poëzy, genoemd.
Wel is waer, dat ook de dichtkunst, evenals de muzyk, de toonen noodig heeft; doch hier is het alleen als teeken tot opwekking van de voorstellingen, waerdoor zy werken wil. Overigens, zyn die teekens, ook als loutere toonen, voor eene eigenaerdige schoonheid vatbaer, waerdoor de dichterspraek zich van de gemeene tael onderscheidt.
Wil men het wezen der dichtkunst navorschen, zoo onderscheide men haren inwendigen ontwikkelingsgang van de uiterlyke stof, waerin hy zich openbaert. Gene omvat, als 't ware, de ziel, deze, het lichaem der dichterlyke kunstwerken. Wy zullen over het eerste punt datgene beknopt uitleggen, wat met het begrip der hier bedoelde lezers geëvenredigd, en tot het nuttig gebruiken dezer poëtiek noodzakelyk is.
De dichtkunst stelt gebeurtenissen voor uit het menschelyke leven, alsook allerhande gemoedsstemmingen, natuertooneelen, toestanden uit de hoogere wereld, en loutere verbeeldings-scheppingen; op zulke wyze, dat men in de aenschouwbare, natuerlyk levendige beelden, de bewerkte voorwerpen zelve meent te zien, of zoo, dat de voorstelling zelve, in den strengen zin des woords, een getrouwe spiegel van het voorgestelde is, evenals dit, op ons werkt, en, naer gelang daervan sterke, aenhoudende, en zachte, overgaende, kortom, de menigvuldigste gevoelens in ons opwekt.
De dichtkunst werkt, door hare levendige voorstelling, 't zy,