De Bommeler- en de Tielerwaard
(1974-1975)–F.A.J. Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||
Ammerzoden.Deze gemeente omvat de dorpen Ammerzoden en Wel en de buurschappen Slijk-Wel en Wordragen, welke tezamen de Hooge heerlijkheid vormden, die sinds het einde der 15e eeuw aan de van Arkels behoorde en het laatst (tot 1874) in het bezit was van Louis, baron de Woëlmond. | |||||||||||||||||||||
Ammerzoden.j.s. van veen, Landrechten van Ammerzoden, in: Versl. Vad. Recht, IV, blz. 594.Ga naar margenoot+ Als oudste spellingen komen in de 11e en 12e eeuw voor: Ambersoy; in de 14e eeuw: Ameroyske Broeke en Ammersoyen; omstreeks 1560: Amelroije en Ameroijen; in een brief van Otto van Arkel van 1617: Ammerzoden; in 1618: Ammersoijde. In zijne ‘Beschrijvinge van de Stad van 's-Hertogen-Bossche’ van 1670, schrijft Jacob van Oudenhoven nog: Amersoijen. De Kon. Akademie van Wetenschappen heeft in 1864 voorgesteld te schrijven: Ammersooi. ‘En dit heeft zeker meer van de ware spelling - aldus de Nomina Geographica - dan Amelrode en Ammerzoden’. - nomina geogr., II, blz. 102-106. - hoeufft, Taalk. Bijdr., blz. 116, 117. - j.s. van veen, Geldersche plaatsnamen, in ‘gelre’, XII (1909), 462. | |||||||||||||||||||||
Kerken.1. De thans Ned. Hervormde kerk, gedeeltelijk ruïne, is in eigendom en onderhoud bij de Nederduitsch-Hervormde gemeente; de toren behoort aan de burgerlijke gemeente. Jaarverslag der Provinciale Geldersche archeologische commissie over 1904, in ‘gelre’,Ga naar margenoot+ VIII (1905), blz. XXVI-XXX. - Jaarversl. der Prov. Geld. archeol. comm. over 1910, in ‘Gelre’ XVI (1911), blz. XXVI en XVII (1912), blz. XXVIII (betreffende herstellingen aan den toren). | |||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kerk ligt vrij op een grasveld, omgeven door hoog geboomte en afgesloten door een ijzeren hek. Zij is georiënteerd met eene afwijking, in het schip van 19o, en in het koor van 17o naar het Zuiden. Afb. 1. Plattegrond van de ruïne der kerk te Ammerzoden.
Ga naar margenoot+ De kerk (afb. 1) bestaat uit een driebeukig schip van drie traveeën en een dwarspand ongeveer even diep als de middenbeuk breed is, een koor gesloten met zeven zijden van een twaalfhoek, en eenen vierkanten westtoren met een halfachtkanten traptoren, later tegen de zuidzijde opgetrokken; een dergelijke traptoren bevindt zich in den hoek tusschen den zuidelijken dwarsarm en den zuidbeuk. Tegen den noordmuur van den toren staat een later aanbouwsel. De middenbeuk, van de zijbeuken gescheiden door ronde zuilen van 1 M. middellijn, is hart op hart der zuilen gemeten ongeveer 8.20 M. breed. De zijbeuken zijn ongeveer 3.50 M. breed. De steunbeeren van den zijbeuk zijn niet, gelijk die tegen den noordbeuk, in de assen der zuilen geplaatst, waardoor het onregelmatig karakter van den plattegrond wordt verhoogd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||
Het binnenwerks ongeveer 26 M. breede en 7.80 M. diepe dwarspand is thans, doordat men den triomfboog heeft dichtgemetseld, gescheiden van het koor. Het koor, binnenwerks 14 M. diep en 7.80 M. breed, wordt gevormd door twee ongelijke rechthoekige traveeën, in de oostelijkste waarvan twee zijden van het koorpolygoon
Afb. 2. Ruïne der kerk te Ammerzoden van het Zuiden.
zijn opgenomen, zoodat de sluiting zelve bestaat uit vijf zijden. De toren, binnenwerks ± 3.50 M. in het vierkant metend, is met zijn oostelijk deel in den westgevel der kerk geplaatst, eenigszins schuin ten opzichte van de lengte-as. De totale lengte van schip en koor, zonder den toren, bedraagt 37.85 M. Van schip en dwarspandGa naar margenoot+ staat nog slechts het benedengedeelte der muren, die, verbrokkeld en met klimop begroeid, een schilderachtige ruïne vormen. Het schip is opgetrokken van roode baksteen (formaat: 0.22 × 0.105 × 0.05 M.; 10 lagen: 0.60 M.), om de zeven lagen afgewisseld door een laag tufsteen, terwijl eveneens tufsteen is gebruikt voor de waterlijsten, plinten, traceeringen in de spaarnissen der steunbeeren en in de neggen van de thans dichtgemetselde vensters. De noord- en de zuidbeuk worden elk gesteund door drie rijk-versneden beeren, bestaande uit twee versnijdende rechthoekige benedengeledingen, waaruit zich een driehoekig bovengedeelte ontwikkelt. In de voorvlakken van de twee rechthoekige geledingen zijn nissen uitgespaard, in den kop gevuld met korfbogige traceeringen van tufsteen (afb. 2). In de derde zuidelijke travee van het Westen is een ingang aangebracht, welks opening later rechthoekig is gewijzigd en van een houten bovendorpel voorzien, maar waarvan nog rest de met profielsteen spitsbogig omlijste boogtrommel, waarin een nisje, dat oorspronkelijk wellicht een heiligenbeeld droeg. | |||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
Overblijfselen van een dergelijken, thans dichtgemetselden ingang, bevinden zich in de overeenkomstige travee van den noordelijken schipmuur. Ga naar margenoot+ Het dwarspand is opgetrokken van roode baksteen (formaat: 0.245 × 0.115 × 0.055 M.; 10 lagen: 0.66 M.) in staand verband, evenals in de schipmuren afwisselend met lagen tufsteen. Tegen de beide hoeken van den noordelijken en van den zuidelijken gevel zijn groote overhoeksche steunbeeren opgetrokken, verschillend van die tegen het schip, doordat zich uit de rechthoekigeAfb. 3. Ruïne der kerk te Ammerzoden uit het Zuid-Oosten.
onderste geleding dadelijk een driehoekig gedeelte ontwikkelt, langs welks zijvlakken twee vierkante en schuin afgedekte beertjes opgaan en waarboven een met een driehoekige versnijding terugspringende vierkante bovengeleding is gemetseld (afb. 3). Twee overeenkomstig behandelde beeren staan tegen de oostelijke muren en een tegen den westmuur van den noordelijken arm, waarbij de noordelijke schipmuur is aangesloten. Gelijkerwijs sluit de zuidelijke schipmuur aan bij den traptoren, die tegen den westmuur van den zuidelijken kruisarm in de plaats van een steunbeer werd gebouwd. In beide kruisarmen zijn groote, tot op de halve hoogte dichtgemetselde spitsboogvensters aangebracht, waarvan die in de beide eindgevels geflankeerd worden door hoogere en smallere spitsboognissen. Sommige dezer vensters en nissen dragen in den kop nog | |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
overblijfselen van zandsteenen traceeringen. In het midden der eindgevels bevinden zich, onder de waterlijst, dichtgemetselde korfbogige ingangen met dagkanten van profielsteen. Een groot verschil in behandeling met het tot hier besproken gedeelte der kerkGa naar margenoot+ vertoont het koor, eenvoudig opgetrokken van roode baksteen (formaat deels: 0.24 × 0.115 × 0.06 M.; 10 lagen: 0.75 M.; deels: 0.275 × 0.135 × 0.07 M.; 10 lagen: 0.85 M.) en aanmerkelijk lager dan dwarspand en schip: de daklijst ligt beneden de toppen der transeptvensters en de waterlijst sluit aan op 0.30 M. onder die van het dwarspand (afb. 3). Ook de tweemaal versneden steunbeeren, waarmede de koormuren zijn versterkt, werden eenvoudiger gemetseld: geheel rechthoekig van vorm, hebben zij eene eerste versnijding bij de waterlijst, terwijl de tweede versnijding door een driehoekig zandsteenen dekstuk zadeldakvormig wordt bekroond, waarna zij met een schuine afdekking aansluiten onder de daklijst. De negen slanke spitsboogvensters, die boven de waterlijst nagenoeg de volle hoogte der traveeën beslaan, zijn voor de helft gedicht, toen het koor tot Hervormde kerk werd ingericht, terwijl het benedengedeelte werd vervormd tot rondbogige lichtopeningen. Vijf van deze vensters behielden nagenoeg hunne - onderling gelijke - traceeringen, die zijn samengesteld uit een vierpas, gevat tusschen twee met toten versierde spitsbogen, een systeem waaruit blijkt, dat de vensters oorspronkelijk tweedeelig waren. In de eerste koortravee aan de zuidzijde, in den hoek tegen het dwarspand, bevinden zich overblijfselen van een dichtgemetselden ingang. In de tweede travee aan de noordzijde zijn moeten zichtbaar van een zadeldak en daarbeneden van een gewelf en van een dichtgemetselden ingang, klaarblijkelijk sporen van eene gesloopte sacristie. De bedaking van het koor is vernieuwd en de plint gecement. De toren is opgetrokken van dezelfde roode baksteen als het schip (formaat:Ga naar margenoot+ 0.22 × 0.105 × 0.05 M.; 10 lagen: 0.60 M.) en bestaat uit drie door waterlijsten gescheiden geledingen en een ingesnoerde achtkante spits. Tegen de westelijke hoeken, en niet in verband met den torenromp gemetseld, staan twee zware, driemaal versneden steunbeeren, die tot de waterlijst tusschen de eerste en de tweede geleding rechthoekig zijn opgetrokken, om vervolgens over te gaan in een driehoekig deel, gemetseld in den trant van de contreforten van het dwarspand. In de bovenste geleding bevinden zich aan de noord-, west- en zuidzijde gekoppelde spitsbogige galmgaten met baksteenen middenstijl. Aan de westzijde bevindt zich een dichtgemetselde korfbogige ingang met geprofileerde dagkanten (overeenkomend met die in de armen van het dwarspand), waarboven een eveneens dichtgemetseld spitsboogvenster met gelijke profileering en boog- en negblokken. In de onderste geleding wordt een dichtgemetselde getoogde opening grootendeels bedekt door den blijkbaar later aangebouwden traptoren (afb. 4). Deze traptoren, opgaande tot den onderkant der bovenste geleding, is eveneensGa naar margenoot+ gebouwd van baksteen (formaat: 0,23 × 0.11 × 0.05 M.; 10 lagen: 0.70 M.). | |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
Hij bestaat uit drie geledingen, gescheiden door dubbel geprofileerde, gedeeltelijk tufsteenen lijsten en wordt gedekt door een met leien bekleed dakje, dat tegen den zuidelijken torenmuur aansluit. De drie in 't zicht komende muurvlakken zijn, wat de twee onderste geledingen betreft, versierd met korfbogigeen wat de bovenste geleding aangaat, met spitsbogige nissen, waarvan de eerstgenoemde in de afdekkingen en de laatste ook in de dagkanten verlevendigd worden door tufsteenen blokken. Vensters ontbreken; slechts zijn in de tweede en derde geleding enkele schietsleuven (met busgaten) aangebracht. Afb. 4. Voet van den toren en traptoren der ruïne van de kerk te Ammerzoden.
Ga naar margenoot+ Schip en dwarspand vormen tezamen een onoverdekte ruimte, waarin thans eenige coniferen en struikgewas groeien. Tusschen midden- en zijbeuken staan te weerszijden nog twee ronde zuilen en een tegen den oostelijken torenmuur gestelde halve-zuil, alle van baksteen, met eveneens baksteenen achtkante voetstukken van twee versnijdende geledingen, door tufsteen gescheiden, en eenvoudig geprofileerde zandsteenen lijstkapiteelen (zie afb. 1). Deze dragen de met een eenvoudig afgeschuind profiel spitsbogig gemetselde scheibogen, waarboven de overblijfselen der lichtbeuksmuren opgaan, welke, ter hoogte van een smalle geprofileerde lijst, die blijkbaar onder langs de bovenvensters liep, zijn afgebrokkeld. Van de dagkanten dezer vensters zijn nog fragmenten bewaard in de tegen den toren staande gebleven stukken der bovenmuren van den lichtbeuk. De oostelijke torenmuur bestaat in zijn benedengedeelte uit groote moppen (0.315 × 0.15 × 0.07 M.; 10 lagen: 0.85 M.), tot waar de moet van een zadeldak ter hoogte van de toppen der scheibogen oploopt om te eindigen tegen de tweede geleding. Boven deze moet is het muurwerk opgetrokken van de kleinere baksteen, die voor den geheelen toren werd gebruikt, en in dit latere muurwerk bevindt zich de moet van het veel hoogere en steilere zadeldak, dat eertijds den middenbeuk der verwoeste kerk dekte. In het benedengedeelte is deGa naar margenoot+ hooge spitsbogige verbinding tusschen schip en toren met kleine steen dichtgemetseld. Vlak boven de onderste dakmoet ziet men sporen van muralen der vroegere middenbeuksgewelven, terwijl in de overblijfsels van de westelijke | |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
zijbeuksmuren eveneens sporen van zulke muralen voorkomen. Aanzetten van steenen kruisribgewelven vinden we overigens in hoofd- en zijbeuken, zoowel als in het dwarspand. De triomfboog is, toen het koor tot HervormdeGa naar margenoot+ kerk werd ingericht, dichtgemetseld, waarbij in het midden van dit gedeelte een rondbogige ingang werd aangebracht, terwijl hierboven een puntgevel werd opgemetseld, waarin een zolderluik (afb. 5). Het koor is bij de inrichting voor den Hervormden eeredienst geheel gewijzigdGa naar margenoot+ en overdekt met een gestucadoord houten tongewelf. De bekapping is vernieuwd,Ga naar margenoot+ maar heeft nog oude, geprofileerdeAfb. 5. Koor (thans Ned. Hervormde kerk) der kerk te Ammerzoden, met dichtgemetselden triomfboog.
eiken baksleutels (XVIIa). Aan de westzijde is boven den ingang een orgelgalerij op twee zuilen geplaatst, waarheen een trap voert, die is aangebracht tegen den dichtgemetseldenGa naar margenoot+ ingang in den zuidmuur. De toren heeft een thans door een balkenzoldering gedekte benedenruimte, waarboven drie eveneens overzolderde verdiepingen, waarvan de bovenste tot klokkenzolder dient. Toegang tot deze verdiepingen geeft thans een gemetselde spiltrap in den traptoren, die evenals de toren in bouwvalligen toestand verkeert. De benedenruimte was in 1904 nog overdekt met een achtdeelig koepelachtig ribgewelf, in het midden voorzien van een werkgat en versierd met schilderingen, waarin o.a. het wapen der Asperens voorkwam (Jaarversl. prov. Geld. arch. comm. in ‘gelre’ 1905, blz. XXVIII). Dit gewelf is later - vermoedelijk bij herstellingen in 1904 - weggebroken, en vervangen door de reeds vermelde balkenzoldering. In de hoeken zijn aanzetten op kraagsteenen en tegen de muren moeten van muraalbogen bewaard gebleven. Tegen den westmuur zijn, in het dichtgemetselde venster boven den gedichten westelijken ingang, sporen zichtbaar van een geschilderd opschrift dat, eenige jaren geleden overgewit, luidde als volgt: 1583. | |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
Zooals wij hierboven reeds opperden, zal dit opschrift zijn aangebracht, nadat de kerk was overgegaan in handen der Hervormden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
toren (immers van dezelfde baksteen) op de oude grondslagen zijn vernieuwd en verhoogd. Om en in de kerk bevinden zich de volgende grafteekenen:Ga naar margenoot+
Vóór den ingang van het tot Hervormde kerk ingerichte koor een hardsteenen priesterzerk, lang 2,25 M., breed 1.15 M., in het midden waarvan een wapenschild is uitgehouwen met een riem hangend aan een omgeschreven cirkel (blazoen onleesbaar), waarboven een kelk met hostie, terwijl de hoeken zijn versierd met de in vierpassen besloten symbolen der Evangelisten, waartusschen in gothische minuskels het opschrift: ‘Hic jacent sepulte duo pastores his ecclie dns Rodolphus parrdii(?) et dns Vincentius paredu prims obyt ano XIIIIc XCVIII sccundus ano XVc XXXVII.’ Vóór den ingang aan de zuidzijde van het schip ligt een dergelijke zerk, gebroken en sterk afgesleten, in welks midden een wapen, gedekt door een onherkenbaar helmteeken; langs de randen een grootendeels onleesbaar opschrift, waarvan nog slechts te ontcijferen is: XVc ende......... In de Hervormde kerk is in den zuidoostelijken sluitmuur een groote hardsteenen zerk gemetseld, lang 2.215 M., breed 1.42 M., in welks midden is gebeeldhouwd het wapen van Johan Ferdinand baron van Lichtervelde, gehouden door twee herten en gedekt door een helm, waarop kroon en zwaan als helmteeken, en het opschrift: ‘Hier licht begrave den seer Hoogh edel Verder bezit de Ned. Hervormde gemeente: twee gelijke zilveren AvondmaalsbekersGa naar margenoot+ (XVIII A; hoogte: 0.132 M., mondwijdte 0.095 M.), met gegraveerd ornament van ranken en vruchtenguirlandes en een medaillon met pelikaan, zijn jongen voedend. Merken: Zalt-Bommel, jaarletter K en schildje (meesterteeken?). | |||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In den toren hangt een klok met in den bovenrand in Romeinsche letters het opschrift: ‘Santus. Sebastyanus. wilt vns verwerven ein salige ure als wi sterven. engel. tolhuys. fuend 1547 (2?)’. Onder dit opschrift een rand van renaissance-ornament met grottesken, en in het lijf der klok twee medaillons, waarvan een met het beeld van den Verlosser, zijn kruis dragend, en een met de voorstelling der H. Maagd met het Kind, en het opschrift: ‘O qui pulchra est et qui decora, Carissima ut dilectus omnipot. sup. dilectium’. Middellijn 0.78 M.
2. De R.K. kerk, aan den H. Willibrordus gewijd, is in 1899 gebouwd, ter vervanging eener oudere, voor den bouw waarvan de Staten van Gelderland in 1827 een subsidie van f 5500. - verleenden (Jaarverslag van Ged. Staten van Gelderland aan de Staten). De kerk bezit: Ga naar margenoot+ Een blank eikenhouten preekstoel (XIX b?) met gesneden paneelen. Ga naar margenoot+ Zilveren monstrans, hoog 0.57 M., in torenvorm. Op den, waarschijnlijk gewijzigden, voet staat een stam, welks nodus is versierd met acht vierbladige noppen, en waarop een entablement rust, dat oorspronkelijk een glazen cylinder droeg, welke is vervangen door een nieuwe luna met schijfvormig hostieglas. Dit wordt geflankeerd door (vernieuwde?) vleugelstukken in renaissance-vormen en bekroond door een op gedreven hermen gedragen torentje (XVI d), waarin een verguld Mariabeeldje. Op den voet gegraveerd: ‘J. de Gier’. Merken: S en een onleesbaar merk. Gedreven verguld zilveren ciborie (± 1700, onlangs gerestaureerd), hoog 0.47 M. De voet is verdeeld in drie door engelenkopjes gescheiden vakken, waarin voorstellingen van het Paaschmaal der Joden, het offer van Melchisedech en het wapen-van Arkel en-de Kéthulle. De nodus is versierd met de passie-emblemen tusschen engelenkopjes. De met dergelijk ornament versierde cuppa draagt een deksel, met voorstellingen van de bruiloft te Cana, de voetwassching en het Laatste Avondmaal, waarop drie engelenbeeldjes een kroon houdend. Merken: Zalt-Bommel, jaarletter G, meesterteeken (?): schildje met drie klaverblaadjes. Verguld zilveren kelk (XVIII A), hoog 0.24 M. Voet, nodus en cuppa versierd met gedreven engelenkopjes en lamberkijns. Merken: Augsburg (pijnappel), en , meesterteeken van Joh. Friedr. Bräuer (± 1753)Ga naar voetnoot1). Zilveren reliekdoosje (± 1800), gemerkt V M, met reliek van den H. Antonius van Padua.Missaalband met zilveren beslag (XIX A), op het voorblad met een voorstelling van den H. Franciscus van Assisi, op het achterblad met een van den H. Antonius van Padua. | |||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||
In de R.K. pastorie bevinden zich: Een kruisbeeld met palmhouten corpus (XVII B).Ga naar margenoot+ Een eiken corpus (XVIII B, verguld). Een lindenhouten corpus (± 1800, geverfd). Een lindenhouten beeld (± 1750, geverfd), een op een rots tusschen golven gezeten vrouwenfiguur (het Geloof?) voorstellend, met een kruis en boek in de hand en een anker naast zich.Afb. 6. R.K. pastorie te Ammerzoden. Borstbeeld van een dooden man.
Een pendule (XVIII d) van wit marmerGa naar margenoot+ en verguld koper, op de wijzerplaat gemerkt: ‘Piolaine à Paris’. Een ijzeren kist (XVI b) met zwaar beslag. In het midden van de voorzijde een schijnslot in gesmede rozet. Een marmeren pendule (± 1800). Een thermo- en barometer (± 1800), in wortelnotenhouten kast, gemerkt: ‘Dto Butti & Zn. te Amsterdam’. Verder de volgende schilderijen:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||
Particuliere gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. Het Kasteel Ammerzoden, tegenover de Ned. Hervormde kerk, ten Noord-Oosten van het dorp gelegen, is sinds 1876 een klooster der zusters Clarissen. Ga naar margenoot+ g.d.j. schotel, Ammerzoden, in nijhoff, Bijdr. IV (1884), 123. - robidé v.d. aa, Oud-Nederland. - v. lennep en hofdijk, Merkwaardige kasteelen in Nederland. I, 177. - john box, Chronicles of the castle of Amelroy. - j.s. van veen, Koopbrief van het huis en de heerlijkheid Ammerzoden (1424), in ‘gelre’, XII (1909), 277. - fr. isidorus trienekens o.f.m., Het Clarissenklooster op het kasteel van Ammerzoden. Ammerzoden (1926). Afb. 7. R.K. pastorie te Ammerzoden. Portret van Johannes Ooms O.F.M.
In 1441 stichtte Johan van Broekhuizen - die in 1424 door aankoop heer van Ammerzoden was geworden - eene vicarie of capelrie op het kasteel (schotel, in nijhoff Bijdr. IV, 125). | |||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
Afb. 8. Het kasteel Ammerzoden van het Noord-Oosten.
In 1893-1894 is, dwars door het westelijk front, en over de volle hoogte, een groote kapel uitgebouwd door den architect J. van Groenendael, waardoor het monument verknoeid en ‘het schoonste gezicht op het imponeerend eeuwenoude gebouw voor altijd verdwenen is’ (fr. is. trienekens o.f.m., Het Clarissenklooster enz., blz. 28). Daar het kasteel, tengevolge van het op het klooster rustende Apostolisch slot,Ga naar margenoot+ niet toegankelijk is, moeten wij ons voor de beschrijving hoofdzakelijk bepalen tot de teekeningen en beschrijvingen ontstaan vóór de inrichting tot klooster, aangevuld door eenige mededeelingen omtrent den tegenwoordigen toestand, welwillend verstrekt door den Eerw. rector, pater R. Burgers O.F.M. | |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het kasteel, oorspronkelijk omgeven door een dubbele gracht (in 1893 grootendeels gedempt), vertoont de gewone dispositie van een waterburcht: een rechthoekig hoofdgebouw, dat met twee rechthoekig hierop geplaatste vleugels en een poorthuis een vierkante binnenplaats omsluit. Het geheele complexvormt een vierkant, op welks hoeken ronde torens zijn uitgebouwd (pl. III en afb. 8). Het poorthuis ligt in het midden van de noordzijde van dit vierkant, tusschen de zijvleugels uitspringend. Deels tegen de westzijde van het hoofdgebouw, deels tegen den hierbij aansluitenden westelijken vleugel, is de latere kloosterkapel opgetrokken, terwijl bij de noordzijde van den noordwestelijken hoektoren
Afb. 9. Kasteel Ammerzoden van het Noordwesten naar een teekening van C. Pronk.
een later aanbouwsel en een blinde tuinmuur aansluiten, die, met eenige verdere dienstgebouwen van het klooster (de gewijzigde poort en bouwhuizen van een vroegeren voorburcht), sinds 1875 een vóór het noordelijk hoofdfront gelegen plein omvatten, dat eveneens onder het Apostolisch slot begrepen en derhalve ontoegankelijk is. Ga naar margenoot+ Uit de in 1875 door R. Redtenbacher vervaardigde opmetingen (pl. II-IV), moet men tot de gevolgtrekking komen, dat het tegenwoordige kasteel ná den brand van 1590 is herbouwd op de oude fundeeringen, waarbij ook een deel van den onderbouw bewaard bleef. Vooral geldt dit voor het hoofdgebouw en zijne beide hoektorens, die - voor zoover ter plaatse op eenigen afstand is waar te nemen - nog voor een aanzienlijk deel het oude muurwerk vertoonen. Tegen de noordzijde van dit hoofdgebouw zijn met een duidelijken bouwnaad de twee lagere oost- en westvleugels opgetrokken (afb. 8). De oostelijke vleugel sluit aan bij den noordoostelijken hoektoren, die tot op ± 11 M. hoogte nog het oude muurwerk bezit, maar welks bovengedeelte, waarschijnlijk in 1875, ter hoogte van ± 1.50 M. werd vernieuwd en van een ingezwenkte houten spits voorzien, ter vervanging van een achtkant met geknikt pyramidedak, dat op een teekening van C. Pronk (afb. 9) en op de teekening van Redtenbacher (pl. IV) te zien | |||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||||||||||
PLAAT II.
Plattegrond en doorsneden der kelderverdieping van het kasteel Ammerzoden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
is, en dat waarschijnlijk dagteekende van de herbouwing onder Otto van Arkel. Tusschen dezen en den noordwestelijken hoektoren flankeeren twee korte vleugels van verschillende hoogte het poortgebouw, welks oorspronkelijke trapgevel (afb. 9) nà 1875 werd vervangen door een puntgevel. De ingang wordt omlijst door een rondbogige zandsteenen portiek met geblokte Dorische pilasters en een gebeeldhouwde bekroning, waarin het wapen-van Arkel en-de Kéthulle, gehouden door twee aanziende leeuwen. De noordwestelijke ronde hoektoren is tot ongeveer 14 M. hoogte van oude baksteen opgetrokken, waarboven later een ± 2.50 M. hoog gedeelte van kleinere steen is gemetseld, bekroond door een ingezwenkte spits met peer en dakkapellen. Het geheele gebouw heeft nog meerendeels oude kruisvensters met ellipsvormige ontlastingsbogen;Afb. 10. Wapens in het kasteel Ammerzoden: 1. Broeckhuyzen? 2. Du Quarré, 3. Lichtervelde, 4. Vilsteren, 5. Cristyn de Ribaucourt, 6. Onbekend.
in den voet van het noordfront en in de hoektorens, zijn nog eenige kruisvormige schietgaten aanwezig. Van de inwendige dispositie vóór deGa naar margenoot+ verbouwingen in 1875, vindt men vrij uitvoerige, maar niet altijd even duidelijke, en in architectonisch opzicht weinig belangrijke beschrijvingen bij Schotel, Box, e.a. Uit de opmetingen van Redtenbacher blijkt, dat het hoofdgebouw in 1875 bestond uit een overwelfde kelderverdieping, twee verdiepingen daarboven en een grooten zolder, verdeeld in drie onderling door deuren verbonden ruimten. De kelderverdieping wordt door twee muren, zwaar ± 1.10 M., verdeeld in drie ruimten, waarvan de westelijke bestaat uit 2 × 3 traveeën overkluisd met gedrukt-korfbogige kruisgewelven op breede, half-zeskante ribben, gedragen door zware ronde pijlers met achtkante voetstukken en geprofileerde lijstkapiteelen (pl. II). De oostelijke ruimte wordt gevormd door vier vakken, waarvan drie overkluisd met riblooze kruisgewelven, gedragen door een in het midden geplaatsten, zwaren achtkanten pijler. Overigens is het gebouw in 1873-1875 geheel onttakeld, zoodat zelfs de bij Box e.a. vermelde schoorsteenen zijn uitgebroken en verkocht. Slechts bevindt zich in een der torens nog een overwelfde ruimte, waarschijnlijk de voormalige slotkapel, waarin de wapens, welker afbeelding ons mogelijk werd gemaakt door notities, die pater R. Burgers welwillend verstrekte (afb. 10). De omstandigheden, die elk nader onderzoek ter plaatse uitsluiten, maken het moeilijkGa naar margenoot+ de gegevens, noodig voor een inzicht in de bouwgeschiedenis van dit kasteel, te verzamelen. De opmetingen van Redtenbacher echter doen al aanstonds opmerken, | |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
dat het hoofdgebouw, de vier hoektorens en de westvleugel in het benedengedeelte hunner buitenmuren nog het oudste, gemiddeld 2 M. zware muurwerk hebben behouden (pl. II en III). Terwijl dit muurwerk in het hoofdgebouw over de opeenvolgende verdiepingen zijn volle zwaarte behoudt, vermindert het bij de vleugels en bij den noordwestelijken toren reeds ter hoogte van de eerste verdieping tot ± 0.60 M. Alleen de noordoostelijke hoektoren en het poortgebouw hebben de zwaardere muren nog tot de hoofdverdieping bewaard (pl. III). Afb. 10a. Binnenplaats van het kasteel Ammerzoden naar een teekening van g. lamberts, 1837. (Verzameling Bodel Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek te Leiden).
Hieruit besluiten we, dat het verloop der bouwgeschiedenis ongeveer als volgt is geweest: | |||||||||||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||||||||||
PLAAT III.
Plattegrond der hoofdverdieping en dwarsdoorsneden van het kasteel Ammerzoden. | |||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| |||||||||||||||||||||
PLAAT IV.
Plattegronden der tweede en der zolderverdieping, en opstand van het noordelijk- of hoofdfront van het kasteel Ammerzoden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||
(links) en de binnenzijde van het poortgebouw (rechts) weergeeft, eene architectuur, die volkomen het karakter der Renaissance van omstreeks 1600 draagt. john box, die in 1868 op het slot vertoefde, meende op grond van de alliantiewapens - van Arkel en - De Kethulle, die hij op verschillende plaatsen in het gebouw aantrof, dat de herbouwing na den brand hoofdzakelijk zou zijn geschied onder Thomas Walraven van Arkel, gehuwd met Johanna Barbara de Kethulle en sinds 1641 beleend met Ammerzoden (A.w., blz. 32). De bouwstijl is hiermede echter kennelijk in tegenspraak. Afb. 11. Gevelsteen te Ammerzoden (naar teckening van g. de hoog hzn.)
Uit het kasteel afkomstig zijn de volgende voorwerpen: Een ruitje van gebrandschilderd glas, thans in de pastorie van het klooster, waarop een wapen is afgebeeld: in goud een dubbele zwarte adelaar, met als schildhouder een griffioen, en een opschrift: ‘Ghielis hanricksz. brant-scholtus in Ammerzode 1608.’ Een eetservies (XIX A) van blauw Wedgwood voor 24 personen, thans in de pastorie der R.K. parochiekerk. Eene kaart (1802-1804) van de heerlijkheid Ammerzoden, eveneens in laatstgenoemde pastorie. In de pastorie van het klooster bevonden zich tot voor kort de volgende drieGa naar margenoot+ houten beelden (midden-XV), waarschijnlijk uit het Clarissenklooster te Megen afkomstig: 1e een lindenhouten beeld (later geverfd), de H. Elizabeth voorstellend, een korfje met rozen in de linkerhand, met de rechter een kleed werpend over het hoofd van een mannenfiguur aan haar voeten. 2e Een eikenhouten beeld, de H. Agnes voorstellend, in de rechterhand een boek in omslagkleedje houdend; de linkerhand ontbreekt; tegen haar linkervoet een beschadigd lam. 3e Een lindenhouten beeld van de Moeder Gods met kind. Het kinderfiguurtje is later vernieuwd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||
Afb. 12. Anker te Ammerzoden (naar teekening van g. de hoog hzn.)
| |||||||||||||||||||||
Wel.Ga naar margenoot+ Zie nomina geogr., II, blz. 274. | |||||||||||||||||||||
Kerk.De thans Ned. Hervormde kerk is in eigendom en onderhoud bij de Nederduitsch-Hervormde gemeente, de toren behoort aan de burgerlijke gemeente. Ga naar margenoot+ Volgens van der Aa (XII, blz. 249) zou deze kerk aan een klooster behoord hebben. joosting en muller (Bronnen II, blz. 417) teekenen hierbij aan, dat van zulk een klooster niets bekend is. Uit de hierboven aangehaalde documenten blijkt echter, dat Wel in het laatst der 10e eeuw aan de abdij te Werden, en in de tweede helft der 11e eeuw aan die te Corvei behoorde. Het gebouw is in 1842 ingrijpend gewijzigd. Ga naar margenoot+ De kerk is achter (benoorden) den Maasdijk gelegen, op een ommuurd kerkhof, aan de samenkomst van twee dorpsstraten. Zij is georiënteerd met een afwijking van 2o naar het Noorden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||
De kerk bestaat uit een driebeukig blind-basilicaal schip van drie traveeënGa naar margenoot+ (afb. 13). thansGa naar margenoot+
Afb. 13. Plattegrond der Ned. Herv. kerk te Wel.
aan de oostzijde rechtgesloten door een muur, die een in 1842 gesloopt koor van twee traveeën met een driezijdige sluiting (blijkens teekening van Tavernier uit 1786, afb. 14) vervangt, en uit eenen vierkanten toren met twee lagere aanbouwsels tegen noord en zuidzijde en een zwaren schuinen steunbeer tegen den zuidwestelijken hoek. Aan de noordzijde is tegen de oostelijkste travee een portaal Afb. 14. De kerk te Wel uit het Noord-Oosten naar een teekening van tavernier (1786).
uitgebouwd, ter plaatse van de vermoedelijke sacristie, voorkomend op de genoemde teekening van Tavernier. De middenbeuk is 8.10 M. breed, gemeten hart op hart der zuilen, die hem scheiden van de ongeveer 3.20 M. breede zijbeuken. De toren is binnenwerks 3.85 M. breed en 4.90 M. diep. De lengte van het schip, zonder den toren, bedraagt 13.65 M. | |||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Op den westgevel en den toren na is de kerk in 1842 geheel gepleisterd. De toren heeft drie door geprofileerde tufsteenen waterlijsten (afb. 15) gescheiden geledingen, waarvan de onderste, aan de westzijde, tot 0.60 M. onder de eerste waterlijst is opgetrokken van tufsteen (aan den voet hersteld met baksteen), terwijl het hoogere gedeelte bestaat uit baksteen (formaat: 0.24 × 0.11 × 0.055 M.; 10 lagen: 0.725 M.). Hij wordt gedekt door een ingesnoerde vierkante spits, van hout, met leien gedekt, en bekroond
Afb. 15. Ned. Hervormde kerk te Wel uit het Zuid-Westen.
door een bal met gesmeed ijzeren leliekruis. In het tufsteenen benedengedeelte van den toren, die oorspronkelijk waarschijnlijk geen toegang van de buitenzijde had, is later een rechthoekige deuropening gebroken, hierboven een ronde lichtopening, en weer iets hooger een smalle rechthoekige opening, gesloten door een houten luik, waarin een venstertje. In de tweede geleding bevindt zich, aan de westzijde, een kleine rechthoekige lichtopening; in de bovenste geleding zijn aan noord-, west-, en zuidzijde telkens twee gekoppelde rondbogige galmgaten aangebracht, met een baksteenen middenstijl en omsloten door een rechthoekige nis, afgedekt met een fries van vier rondboogjes. De beide aanbouwsels tegen de noord- en zuidzijde hebben lessenaarsdaken, die ongeveer te halver hoogte van de tweede geleding tegen den torenmuur aansluiten. In de westgevels dezer aanbouwsels bevinden zich spitsbogige nissen (dichtgemetselde openingen), in de zuidelijke waarvan een deur is aangebracht met een gemetselde stoep van drie treden, terwijl zich in de noordelijke een dubbele houten deur met twee venstertjes bevindt. De zijmuren van het schip worden geschoord door eenvoudige, schuin afgedekte steunbeeren, waartusschen spitsbogige vensters, welker harnassen zijn uitgebroken en vervangen door houten kozijnen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||
In den bij de slooping van het koor opgetrokken oostelijken sluitmuur zijn twee rondbogige vensters geopend, terwijl in den puntgevel, door middel van de bepleistering, de omlijning van een ingezwenkten halsgevel met driehoekig fronten is afgeteekend. De benedenruimte van den toren is overkluisd met een kruisribgewelf. ZijneGa naar margenoot+ binnenmuren zijn geheel gemetseld vanAfb. 16. Schip der kerk te Wel inwendig naar het Oosten.
baksteen (formaat: 0.267 × 0.128 × 0.72 M.; 10 lagen: 0.885 M.). Het schip, in 1842 geheel gewijzigd, bestaat uit drie beuken, gescheiden door zware ronde zuilen, thans met kapiteelen in Dorischen trant, waartusschen nog de oorspronkelijke spitsbogige scheibogen (afb. 16). Alle drie de beuken zijn in 1842 overdekt met tongewelven van stuc. Boven dat van den middenbeuk zijn nog geprofileerde schinkels van de vroegere overwelving aanwezig. Afb. 17. Preekstoel der Ned. Herv. kerk te Wel.
Het tufsteenen benedengedeelte vanGa naar margenoot+ den toren is waarschijnlijk een overblijfsel van een twaalfde-eeuwsch bouwwerk, dat in het begin der 16e eeuw door het tegenwoordige zal zijn vervangen. Op dezen tijd wijzen zoowel de pseudo-basilicale aanleg als het formaat der baksteenen en de vorm der galmgaten. Het jaartal 1546 der hierna te beschrijven klok zal het tijdstip der voltooiing aangeven. De kerk bezit:
Een eenvoudigen eiken preekstoelGa naar margenoot+ (XVIIA) met gewijzigden voet en trap (afb. 17). | |||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Een koperen doopbekkenhouder (XVIIA). Ga naar margenoot+ Twee zilveren Avondmaalsbekers (afb. 18), waarvan een, hoog 0.129 M., met breeden gegraveerden rand van band- en rankenornament en een opschrift: ‘Wel dier gecochte . kerck, Dees . bekers . tot . theych werck bruyckt als gij tnachtmael doet 1660.’ Afb. 18. Avondmaalsbeker der Ned. Herv. kerk te Wel.
Merken: I, en onleesbaar. De tweede beker, hoog 0,132 M., heeft een dergelijken, maar smalleren, gegraveerden rand, en het opschrift: ‘Denckt dan dat Christi bloet Van Sond van vloeck van doot vlost uyt uwe noot. Geen merken. Voorts een tinnen kan (XVIII).Ga naar margenoot+ In den toren hangt een klok met het randschrift: ‘Nicolaus . ende . Martinus . is . mijnen . naem . Jan . moer . maeckten . mij . int . jaer . M . CCCCCXLVI.’ Middelijn: 0.625 M. | |||||||||||||||||||||
Particuliere gebouwen.Huis van Malsen, of Slot te Wel.Ga naar margenoot+ jac. anspach, De voormalige Heerscap Malsen en het geslacht van Malsen. Leerdam, 1894. - h.j.s., Huys van Malsen, in: Buiten 1918, 136. - c. visser, Het slot te Well, in: Eigen Haard 1921, blz. 410. | |||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
kwam en vervolgens ernaar genoemd werd. Omstreeks 1735 diende het tot woning voor den predikant. Afb. 19. Huis van Malsen te Wel naar een teekening van tavernier (1786).
Het door eenGa naar margenoot+ gracht omgeven huis is aan de zuidzijde door een houten brug verbonden met een voorterrein, waarop eertijds een voorburcht stond, die thans is vervangen door een boerenwoning met stal. Eene teekening in O.-I.-inkt, door W. Tavernier in 1786 vervaardigd, geeft een gezicht op het oorspronkelijke huis met voorburcht uit het zuidoosten (afb. 19). Hieruit blijkt, dat de oostelijke vierkante vleugel van het tegenwoordige gebouw, met zijne beide hoektorentjes (afb. 20) het in 1786 bestaande deel is van het slot, en dat toen ook reeds, als thans, de ingang zich bevond in een aanbouw aan de westzijde, die, destijds schuin afgedekt, in 1884 verhoogd werd en met een gekanteelde lijst bekroond. Overigens bewijzen de in genoemd jaar gevonden fundeeringen, waarop de ronde toren aan de zuidwestzijde herbouwd werd, dat oorspronkelijk dit kasteel zich verder westwaarts uitstrekte dan het op de achttiende-eeuwsche teekeningen afgebeelde | |||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||
bouwwerk, en dat het dus ongeveer de afmetingen zal hebben gehad, die het thans, na zijne verbouwing, vertoont.Inmiddels is deze verbouwing zoo grondig geweest, dat ook van het oudste oostelijk deel niet veel meer overbleef dan de bemuring, die bovendien uitwendig Afb. 20. Huis van Malsen te Wel uit het Zuid-Oosten na de restauratie.
nieuw is ommetseld. De gemiddelde zwaarte dezer muren bedraagt 0.95 M. Ga naar margenoot+ Een der vertrekken heeft een balkenzoldering met gothisch geprofileerde sleutelstukken. Overigens is het huis geheel gemoderniseerd. Ga naar margenoot+ Voor zoover uit den vorm der hangtorentjes en hunne uitkragingen, en uit de peerkraalprofielen der balksleutels valt op te maken, zal de oostelijke vleugel in de eerste helft der 16e eeuw zijn gebouwd. In het huis bevinden zich een beschilderde plank (± 1800) met de voorstelling van een boerenvrouw (naar het heet een lid der familie Lenshoek te Kerkwijk), en een horen (XVII?) of z.g. roeper. | |||||||||||||||||||||
Welseind.In dit gehucht staan, bij een viersprong, twee boerenwoningen: 1. C 185. Eenvoudig huis met pannendak. In den voorgevel een steentje:In den zijgevel ankers: 1793. 2. C 193. Een dergelijk huis. In den voorgevel ankers: 1834. |
|