De Bommeler- en de Tielerwaard
(1974-1975)–F.A.J. Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |||||||||||||||||
Voorbericht.Afdeeling A der bij Koninklijk Besluit van 10 Mei 1918, no. 66, ingestelde Rijkscommissie voor de Monumentenzorg heeft in opdracht het samenstellen en uitgeven van een geïllustreerde beschrijving van alle in Nederland aanwezige monumenten van geschiedenis en kunst, dagteekenend van vóór 1850, - taak, welke zij overnam als voortzetster van de in 1903 opgerichte Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en een beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Het doel van den arbeid der genoemde Afdeeling is: materiaal bijeen te brengen ten bate der kunstgeschiedenis door het leveren van beschrijvingen der in Nederland bestaande monumenten, met aanwijzing van hunne architectonische en historische ontwikkeling en van de feiten, die daarop onmiddellijken invloed hebben geoefend. Zij stelt zich voor aan de beschrijving der monumenten in elke provincie één deel te wijden, gesplitst in zóóvele stukken als de omvang der stof zal noodig maken. De provincie Gelderland is, overeenkomstig een in 1927 vastgesteld plan van indeeling voor het geheele land (waarbij zooveel mogelijk oude historisch-politieke en sociale eenheden in het oog zijn gehouden), verdeeld in een drietal stukken, waarvan het eerste: het kwartier van Nijmegen wederom in drieën is onderverdeeld; nl. in a. de Bommeler- en de Tielerwaard, b. de Over- en Neder-Betuwe met Beesd, Renooi en Huisen en de heerlijkheden Buren en Kuilenburg; c. de stad en het Rijk van Nijmegen en het land van Maas-en-Waal. De beschrijving van het onder a genoemde onderdeel vormt den inhoud van den hierbij in twee afleveringen gepubliceerden band. De beschrijving is geschied volgens de voorschriften van een in 1904 vastgestelden, in 1918 eenigszins gewijzigden leidraad. De stof is aldus begrensd, dat alleen worden beschreven: a. alle bouwwerken en onderdeelen daarvan, gedagteekend van vóór 1850, die eenig belang hebben uit het oogpunt van kunst of geschiedenis’ en voorts ‘b. alle voorwerpen, die aan de onder a genoemde voorwaarde voldoen en op eenige wijze met een bouwwerk in verband staan’. De beschrijving houdt ook rekening met den inhoud van openbare en particuliere verzamelingen, met dien verstande, dat slechts de belangrijkste voorwerpen hieruit worden beschreven, de overige beknopt, naar categorieën, opgesomd. Met verdwenen monumenten houdt zij zich niet bezig, tenzij uit hun constructie voor de bouwgeschiedenis van nog bestaande belangrijke gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt. De opgave van literatuur strekt zich niet verder uit dan tot die werken, welke bij de samenstelling der beschrijving met vrucht zijn geraadpleegd; er is dus niet naar een bibliografisch overzicht gestreefd. Ook de vermelding van afbeeldingen beperkt zich in het algemeen tot die, welke duidelijk den oorspronkelijken, of althans een vroegen staat (in plattegrond of in opstand) van een monument, of een | |||||||||||||||||
[pagina II]
| |||||||||||||||||
gewichtig onderdeel daarvan, weergeven; reproductie van zulke oude teekeningen of prenten geschiedt bij uitzondering. Aan het beginsel, dat de monumentenbeschrijving alleen het bijeenbrengen van materiaal voor de kunstgeschiedenis ten doel heeft, is streng vastgehouden. Samenvattende kunsthistorische beschouwingen over dit materiaal worden dus vermeden. Zij zouden trouwens weinig doelmatig zijn, daar de deelen des lands, die in ieder stuk dezer uitgave worden beschreven, te klein zijn om ze, kunsthistorisch, als gesloten geheelen te beschouwen. Archivalia worden niet vermeldGa naar voetnoot1); de opgave en de bewerking der bronnen is, op een enkele uitzondering na, beperkt tot hetgeen in druk is verschenen.
Ter vergemakkelijking van het gebruik van dit werk mogen de volgende aanwijzingen dienen: In elk der beide Waarden zijn de behandelde gemeenten gerangschikt naar de alfabetische volgorde van hare namen, bij welker spelling, evenals voor de overige nog gebruikelijke geografische namen, de schrijfwijze der door het Aardrijkskundig Genootschap uitgegeven ‘Woordenlijst’ is aangenomenGa naar voetnoot2). De beschrijving eener gemeente bestaat uit: den naam en het wapen der gemeente en de beschrijving der plaatsen (dorpen, gehuchten), die haar samenstellen, in alfabetische orde. Elk der plaatsbeschrijvingen begint c.q. met eene opgave der voor de locale geschiedenis belangrijke literatuur en geeft vervolgens eenige korte historische aanteekeningen betreffende de feiten, die op het lot der monumenten van invloed kunnen zijn geweest en voorts, indien daartoe aanleiding is, over de ontwikkeling van den plattegrond van de plaats. Dan volgen:
Bij gebouwen, die in verloop van tijd voor verschillende doeleinden hebben gediend, geeft voor de plaatsing in een dezer groepen die bestemming den doorslag, welke uit hun karakter het duidelijkst spreekt. De beschrijving van een gebouw bestaat uit eene opgave van de literatuur, | |||||||||||||||||
[pagina III]
| |||||||||||||||||
c.q. ook van afbeeldingen, een beknopt overzicht van zijn geschiedenis, zooals deze uit de literatuur is op te maken, en dan de eigenlijke beschrijving, in de volgorde van plattegrond, uitwendig en inwendig. Zij wordt besloten met eene opgave der tot het gebouw behoorende voorwerpen, bij kerken ook van die in gebruik voor den eere-dienst. In of aan het eind van de beschrijving is telkens de dateering van het gebouw en zijn onderdeelen, of van het voorwerp, toegevoegd, in den regel aangegeven door een eeuwcijfer, gevolgd door A of B ter aanduiding van de eerste of tweede helft eener eeuw, of door a, b, c of d, om een der vierendeelen van de eeuw aan te wijzen. Indien het gebouw de overblijfselen of sporen van architectonisch belangrijke lotgevallen vertoont, volgt op de beschrijving een beknopt overzicht van zijn bouwgeschiedenis, waarin de beschreven bouwkundige gegevens mèt de schriftelijk-documenteele zijn verwerkt. (De hoofdperioden dezer bouwgeschiedenis worden in de teekeningen van plattegrond en doorsneden door verschillende arceering wedergegeven.) De plaatsaanduiding der onderdeelen van een gebouw geschiedt zooveel mogelijk door aanduiding der windstreek, waarop zij gelegen zijn, bij kerken stééds als waren zij zuiver georiënteerd. De woorden ‘rechts’ en ‘links’ worden gebruikt in subjectieven zin (behalve in de beschrijving der geslachtswapens, waarbij het voorschrift der heraldiek blijft gelden). Alfabetische klappers op de behandelde zaken, de plaats- en de persoonsnamen, met een naar de verschillende bedrijven geordend register van de kunstenaars, kunstnijveren en ambachtslieden, wier namen in het boek voorkomen, worden aan het eind ervan toegevoegd. Een chronologisch overzicht der behandelde monumenten vindt men op hunne soortnamen in het zaakregister.
Aan de afbeelding der monumenten is bijzondere zorg gewijd. Bij de teekeningen heeft als beginsel gegolden, dat zij steeds, zonder eenige verandering of toevoeging, den toestand weergeven, die tijdens de opneming werd gevonden doch dat, indien door bijzondere omstandigheden een oorspronkelijker staat met zekerheid kon worden vastgesteld, afzonderlijke teekeningen dezen mogen weerspiegelen. De vanwege de commissie gemaakte opmetingen (plattegronden en doorsneden op de schaal 1:100, details meestal op de schalen 1:10 of 1:20) zijn geheel gebaseerd op driehoeksmeting, zoodat voor hare nauwkeurigheid kan worden ingestaan. Zij moesten dus voor de reproductie in dit boek doorgaans sterk worden verkleind.
Het hier volgende stuk is bewerkt door den hoofdcommies bij het Rijksbureau, den heer f.a.j. vermeulen, waarbij de beschrijving der schilderijen geschiedde onder medewerking van Dr. h. schneider, conservator van de verzameling-Hofstede de Groot. De opmetingen zijn verricht en geteekend (in de jaren 1909-1911) door den heer g. de hoog Hz, toenmaals architect-teekenaar bij de voorgenoemde Rijkscommissie, behalve die (1875) van het kasteel Ammerzoden, waarvoor | |||||||||||||||||
[pagina IV]
| |||||||||||||||||
de teekenaar bij het toenmalig bureau-Mulder r. redtenbacher, en die van de kerk te Kerkwijk, waarvoor de architect bij het Rijksbureau w.c.l.a. scheepens verantwoordelijk zijn. De foto's zijn genomen grootendeels door den heer de hoog, overigens door den heer j.p. antonietti, bouwkundig ambtenaar bij het Rijksbureau. Den druk van dit boek heeft de Algemeene Landsdrukkerij bezorgd, de clichés zijn vervaardigd door de firma h.j. maks jr te 's-Gravenhage. De kaart op plaat I is afkomstig van de Topografische inrichting. Voor het grootste gedeelte van de oplaag is kunstdrukpapier gebezigd; een vijftigtal exemplaren, bestemd voor openbare archieven en boekerijen, is echter gedrukt op papier van meer duurzaamheid, waarop de clichés iets minder scherp uitkomen.
Er blijft nog over erkentelijkheid te betuigen jegens degenen, die bij de totstandkoming van dit werk hulp en raad hebben gegeven. De vriendelijke ontvangst genoten bij vele autoriteiten en particulieren zij allereerst herdacht: in het bijzonder de groote bereidvaardigheid, waarmede de heer j.c. baron van wassenaar van neder-hemert gelegenheid verstrekte de verzameling familieportretten en andere schilderijen op het kasteel Neder-Hemert te beschrijven en te fotografeeren; evenzeer die van nu wijlen den heer d.w. van dam van brakel te Brakel, die alle vrijheid gaf om de hem toebehoorende ruïne van het voormalige kasteel en van het Spijker te onderzoeken en te fotografeeren en bovendien verschillende inlichtingen verstrekte. Dank is voorts in het bijzonder verschuldigd aan Ir. d.w. van dam van hekendorp te Overveen, om zijn welwillendheid een deel der proeven door te zien, vooral met het oog op de hem in het bijzonder vertrouwde genealogie der voornaamste families dezer streek, en verschillende waardevolle gegevens uit zijne archivalische aanteekeningen te verstrekken. Op een woord van bijzonderen dank hebben ook aanspraak Jhr. Mr. Dr. w.a. beelaerts van blokland, te 's-Gravenhage, de heeren h. beckering-vinckers te Zalt-Bommel, de zoo grondige kenner van de geschiedenis zijner stad, n.f. cambier van nooten, burgemeester van Zalt-Bommel, die herhaaldelijk medewerking verleende, Mr. c.g. schattenkerk, burgemeester van Tiel, f. van hoogstraten, burgemeester van Zuilichem, f.w. mijnlieff te Tiel, pater r. burgers o.f.m., rector van het klooster der Clarissen te Ammerzoden, w. peletier te Huis-ter-Heide (Utrecht), en het genealogisch-heraldisch bureau ‘De Nederlandsche Leeuw’ te 's-Gravenhage, voor velerlei inlichtingen, evenals de heer a.o. van kerkwijk, directeur van het Koninklijk kabinet van munten en penningen te 's-Gravenhage, voor gegevens betreffende de munten van Hedel en Zalt-Bommel. 's-Gravenhage, April 1932. De Afdeeling voornoemd, l.j.m. keuller, wnd. voorzitter. e.j. haslinghuis, secretaris. |
|