't Ronde jaer, of den schat der geestelijcke lofsangen(1660)–Christianus Vermeulen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende S. Michiel. 29. September. Stemme: Blyschap van my vliedt. 1. WIe komt hier dus snel Als een Son oprijsen? 't Is Lucifer, seer wel, Dan wie sal hem prijsen? d'Eersten Engel schoon, (Niemandt kan het laecken) Was hy in Godts Throon? Och wat schoone saecken! Doch wat dieper val Tot in't helsche dal Door 't gewelt van S. Michiel, Daer hy moet eeuwigh lye, Dat door zijn hovaerdye, Dat doch niemandt dus en viel. 2. Hovaerdigh Creatuer Was niet ghenoech Godts seghen, Dat hy ter goeder uer Boven alle de negen Engelsche Chooren goet Waert hoogh opgeresen? Hoe dan dus hoogh gemoet, Dat ghy oock Godt woudt wesen? [pagina 135] [p. 135] Ruymt nu u Scheppers huys, Foey sinckt met al 't ghespuys, Daelt van Godt in eeuwigheydt. Michiel moet triumpheere Voor-vechter van zijn Heere, Dat 's loon van hoovaerdigheyt. 3. Komt Michiel met macht, Velt-Heer kloeck en stercke, Houdt met u heyr de wacht Hier over onse Kercke: Want Lucifer uyt nijdt Toont ons noch zijn tanden, Om ons mee tot verwijt Te trecken uyt Gods handen: Komt met u krachtigh swaert Ons hier te hulp op Aerdt: Want zijn loosheyt is te groot: Helpt ons tot alle stonden, Verlost door Christus wonden, Tot dat wy sijn in Abrams schoot. 4. Doch wat hier toe voor raet Om dus niet mee te vallen? Wat doch voor werck, voor daet, Om met Michiel te stallen? Seer wel: een goede vraegh Voor alle Christen menschen: Christus antwoordt van daegh, Niemant kan 't klaerder wenschen: Ten sy dat ghy begint En wort als een kleyn kint, In laghe, diepe ootmoedigheydt, Ghy sult u niet verblyen, Maer eeuwich moeten lyen Berooft van alle saligheydt. Vorige Volgende