Voor hem bestond er geen gevaar: gelijk een biëenteeler door zijne pensionarissen niet gestraald wordt, werd hij door zijn aardappelen nooit getroffen.
Zij kenden hem!
Zijn lang, halfmaanachtig aangezicht met perkemijnen vel, was er wellicht ongevoelig aan, maar toch week hij in alle geval niet, al maakte de spijs het nog zoo bont.
- ‘'t Is van de boter,’ deed hij dan grinnikend opmerken.
't Kan zijn, maar dan had hij moeten boter koopen die in den pot bleef, in plaats van er uit te dansen.
Bij Varendonck kenden wij thans volkomen onze taak en hadden omtrent alleen ons werk kunnen schikken, ware het oog des meesters voor een dag afwezig geweest.
Daniel hield, om de waarheid te zeggen, minstens zooveel van slapen als van werken, 't geen hem bij een stuggen meester, als de onze, drommels slecht te pas kwam.
Nooit begreep kozijn het ongeluk van een wicht dat door zijn ouders te vinden gelegd, in de armen van een kinderlooze rijke dame terecht komt, welke het als haar bloed laat opvoeden.
Zelfs, eens dat wij in het magazijn rijstbalen aan het laden waren, vergat hij voort te werken bij het zicht van eenen heer op een wit peerd.
‘Zie!’ riep hij, ‘zoo een macheu kon ik ook zijn, ware ik nu zoowel bij den brouwer nevens de deur geboren, als in ons huisken.’
Na den noen, terwijl wij den wagén afwachteden, welke den rijst wegbrengen moest, lag hij te filosoferen op een heelen stapel volle zakken.
- ‘Zou dat geen baron geweest zijn, Charel. Louis?’