Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 504]
| |
aant.Rik WoutersGij vraagt me, amice, een korte inleiding tot uw boek. Maar wat heeft de lezer er aan, indien ik hetzelfde zeg als gij? En dan... over Rik Wouters kan ik alleen van uit mijn herinnering schrijven. Toch wil ik voor hem getuigen, in het besef van mijn overtolligheid, maar voor mijn eigen genoegen. Ik denk dat hij niet dood is, dat ik nu tot hem zelf spreek, kijkend in zijn gezicht, in zijn klaren, vranken blik. Zijn Persoonlijkheid is er, als een stuk natuur, als een boom in den grond en de lucht: rondom dat naakte feit blijft alle critiek bijzaak. Evenmin als wie ook is hij zonder leermeesters geweest, in vele van zijn schilderijen en schetsen merkt ge wat van Ensor, van Cézanne, van anderen nog: maar doorgaans schalt zijn eigen stem er boven uit, en in zijn beelden heeft hij zich zelf vrij gevochten. Zo was altijd de eerste indruk: zijn bentgenoten leken mak naast hem, of uit den haak. Er zit een geheime energie, de zijne, in al wat hij voortbracht, een kracht van bloedwarme oprechtheid, die het werk samenhoudt. De vreugden van het instinct zingen er haar brooddronken zang. Hij heeft den rythmus van de grote gezonden, die de glorie van ons ras zijn. Ge voelt hoe de scheppingsdrang, | |
[pagina 505]
| |
aant.de innige lust van leven te doen worden onder zijn handen, in de kranigheid der boetsering zelve is overgegaan, in de lyrische toetsen en vegen van den kwast. De vormen trillen nog van zijn geluk. Boven wat rottende vruchten breidt zijn kleur een zegepralende mildheid uit. Zo geeft hij het vlietende, het onbepaalbare, in een zeer hechte lichamelijkheid. Als ge nader het werk bekijkt, merkt ge hoe alles toch vast ineensluit, niet door uiterlijke knepen, maar door een oorspronkelijk-eenvoudige deugd, den zin voor het volume in zijn beelden, voor de zuivere kleur in zijn schilderijen, den zin ook, overal, voor de sprekende lijn en het huwelijk van lijnen, kleuren en massa's met het veranderende licht. Zijn gestalten zijn gemaakt om onder de ruimte van den hemel te staan. Zijn roden, gelen en blauwen flonkeren de frisse kracht van den ochtend uit, een haast barbaarse jeugd waarin ge dan soms de zachtzinnigste tederheden ontdekt, en ge verbaast u over zoveel verfijning in het schijnbaar rauwe, zulk een voornaamheid in hetgeen licht schetterig kon worden, over zoveel kunst in de ongekunsteldheid, zoveel zekerheid en evenwicht in dien overmoedigen zwier. De ‘da prima’ geborstelde aandoening is toch vol, verzadigd, - een ‘impressie’? Zo ge wilt, maar ene dan die ineens het wezenlijke vasthoudt, stevig-raak, gaaf en geheel, ene die, door een onfeilbaar gevoel voor de grondvormen, gebonden is in haar bouw, en gemakkelijk den monumentalen stijl bereikt, ene die komt uit de innerlijke visie van de dieprijke verbeelding. Dat blijft het wonder, dat een kunst, zo warm van dierlijke, elementaire levenskracht, zich | |
[pagina 506]
| |
eerst volkomen uitspreekt als haar uitdrukkingsmiddelen gans vergeestelijkt zijn. En nu weet ik wel, dat er een leer gangbaar is, van de meerderheid der Bezonkenheid, der Bezonnenheid, boven den Hartstocht. Betwijfel mijn eerbied voor theorieën niet: ik aanvaard ze graag allemaal, ook de meest tegenstrijdige. Maar betekenis hebben ze alleen als ze uit de persoonlijkheid zelve afgeleid zijn. De kunst van Rik Wouters schatert over de voorzichtige sokkenbreiers. Iedere persoonlijkheid heeft hare eigen mogelijke harmonie, en Rik Wouters heeft de zijne bemachtigd. Ge ziet het wel, ik kan over hem niet schrijven als over een dode...
1922 |
|