| |
| |
| |
I
In de staminee, waar hij met zijn gewone vrienden uit de buurt whist speelt, vertelt vader Balders dien avond, quasi achteloos, terwijl hij den waaier van zijn kaarten overziet, dat zijn zoon Frans - ‘ge weet wel, die die gestudeerd heeft,’ - over een paar dagen zal terug zijn, uit Weenen, waar hij in het laboratorium van professor Harwig heeft gewerkt. ‘Harwig, ge hebt zijn naam al wel gehoord; een beroemdheid.’ Natuurlijk kennen ze den naam: Balders heeft er dikwijls genoeg van opgegeven. Hij verduidelijkt nog terloops: ‘Toepassing van de physico-chemie op de geneeskunde,’ en onderstreept het door even zijn beenen te verzetten en de anderen met halfopen mond een oogenblik aan te gluren, als iemand die best op de hoogte is.
Ja, het is een zware opoffering geweest, dien jongen nog een jaar naar Oostenrijk te zenden, na die al zoo lange medische studiën. Maar tegenwoordig moet ge naar Weenen, als ge een groot dokter worden wilt. Een spiering in 't water smijten om een kabeljauw te vangen...
Als de kaarten opnieuw worden uitgedeeld, neemt Van Veteren, de drogist, zijn pijp uit den mond, drinkt een teug faro, en spreekt: ‘Hij mag gelukkig zijn dat hij een papa heeft.’
Balders wrijft zelfvoldaan over zijn sik. ‘Ge moet voor uw kinderen wat kunnen doen. Een flinke jongen; zijn broodje is gebakken.’ En na een korte stilte: ‘Hij zal wel een automobiel moeten hebben.’
Die automobiel maakt indruk. Balders staat al niet
| |
| |
weinig in aanzien. Van armen komaf, zoon van een timmerman, heeft hij onmiddellijk na den oorlog van '70 met houthandel een aardigen duit verdiend, daarna ook met grondspeculaties en huisjesmelkerij, en is thans, in ruim vijfentwintig jaren, een rijk man geworden. Die zoon, die ‘een groot dokter’ zal worden, moet de bekroning van zijn glorie zijn.
Het uur van zijn aankomst heeft Frans niet naar het ouderhuis, maar alleen zijn vriend Mark Kervaan geseind: Mark for ever! Die is toch nummer één! En om Frans op te wachten heeft Mark zijn vacantie aan zee enkele dagen verschoven.
De trein staat nog niet stil, dat ze elkaar al tegenlachen, en bij hun omhelzing op het perron zijn ze beiden zoo ontroerd, dat ze niet anders dan wat heel banale woorden zeggen. Mark wil de zware valies helpen dragen, maar Frans laat die niet los, en ze gaan dadelijk op het stationsplein in een bodega zitten, waar ze vroeger nu en dan bijeenkwamen. Daar drukken ze elkaar nog eens de hand over het tonnetje, kijken elkaar met stille blijdschap aan: het duumviraat, zooals hun makkers het noemen, is eindelijk weer aaneengeklonken.
Ze stellen vast dat ze dezelfden zijn gebleven: Frans ziet er fleurig uit, met zijn open, gulle uitdrukking, en hij zelf leest weer, op het mat-bleeke gezicht van Mark, het beeld van zijn liefde: dat gezicht dat de meesten leelijk achten, - met het bultig Beethoven-voorhoofd, die scherpe trekken, dien breeden, bitteren mond en die invallende kin, - maar dat Frans voorkomt als het echte wezen van het genie; die oogen vooral, zacht befloerst en plots vurig doordringend, hij begrijpt wel dat die de stommelingen moeten verontrusten; en ook die stem, wat dof en moe, en dan weer vreemd snijdend.
‘Iets toch is veranderd: waar is uw lang haar in den nek en uw wapperend dasje?’
| |
| |
Ja, hij heeft slechts den donkeren haarbos behouden, die zijn voorhoofd bekranst, met een weerbarstige lok die telkens, als hij wat opgewonden is, naar het oog glijdt en die hij dan met een zenuwachtigen snok verwijdert.
‘Och, glimlacht Mark, ik begon het kinderachtig te vinden, me op die manier van den bourgeois te onderscheiden: ge bewijst alleen dat ge naar hem nog omkijkt; en ten slotte zag ik er zoo artistiek uit, dat ik voor een fotograafje kon doorgaan.’
Ze zinspelen maar even op hun grootsche plannen en de waarschijnlijke tegenkanting van vader Balders. Verder hebben ze niet veel te vertellen, ze hebben toch voortdurend hun intiemste gedachten elkaar overgebriefd. Nu is het alleen de werkelijke aanwezigheid die hen zoo gelukkig maakt, inniger daar ze dadelijk van elkaar weer wegmoeten. Er wordt nog eens afgesproken, dat Frans een paar weken bij Mark in De Panne zal komen doorbrengen, zoodra de zaak met vader Balders geregeld is. Mark vertrekt al in den namiddag.
Na het zien van zijn vriend voelt Frans zich vaster. Hij springt in een wagen en rijdt naar huis. Hier is het Sinte-Kathelijneplein, de Graanmarkt, de Hopstraat, hij herkent de winkels... het huis!
Fien, de oude meid, komt opendoen. Hij verbluft ze met zijn luid geroep: ‘Hier ben ik, Fien!’ geeft haar de valies over en loopt recht beneden naar de voorkeuken, waar hij zijn moeder stram van rheumatiek in haar ouden zetel weet zitten. Ze zegt eenvoudig: ‘Frans!’ en haar lippen sidderen, haar bol gezicht naar haar jongen opgeheven als om zijn blik op te drinken. Haar gerimpelde kaken hebben wel iets van een appel waar de winter over gegaan is. Frans wil aan zijn gevoeligheid niet toegeven, hij zal de warme vochtigheid in zijn oogen weerhouden. Zijn moeder, dat simpel, ongeletterd volksmensch, dat van
| |
| |
hem niets begrijpt, zij is hem toch het liefste, het eenige zelfs wat hij buiten Mark bezit. Hij houdt haar soms voor een soort van heilige, - een heilige van den tweeden rang, want te benepen, te uitsluitend lijdzaam, zwijgend onder de dwingelandij van haar man, maar steeds schuchter stralend van zuivere, onbegrensde goedhartigheid.
‘Jongen, jongen,’ zegt ze maar. En daar komt vader Balders de trap afgeloopen, schudt Frans een hand, pakt hem bij den schouder. ‘Wel, kerel!...’ En na een poos: ‘Waarom hebt ge niet getelegrafeerd?’
Frans valt het op, dat zijn vader wat ouder geworden is: die fletse wangen doen onaangenaam aan in dien kloek geteekenden kop. Hij houdt veel van zijn vader, maar liefst op een afstand, hij heeft te veel voor zijn strengheid gebeefd.
Het noenmaal wordt in de kelderkeuken opgediend; die ziet bovenaan op de straat uit en is de eigenlijke woonkamer; de achterkeuken blijft het gebied van de meid. Deze, een familiestuk, zit naar patriarchaal gebruik mee aan. En dan komt ook, van zijn kantoor in de Congoleesche Bank, de joviale Jozef, die zich op uitbundige wijze zoo verheugd toont, zijn broer Frans terug te zien en hem met vragen overstelpt. Met hem kan er nog gepraat worden: hij is slechts vier jaar ouder dan Frans, leest nu en dan een boek, een roman van Zola bij voorbeeld, en kan ook wel eens een onverantwoord oordeel over buitenlandsche politiek inbrengen.
Frans herkent den eigen reuk van het huis, niet te bepalen, on al het van oudsher vertrouwde rondom zich: de potsierlijke bronzen pendule met jager en herderin, op den schoorsteen, tusschen de twee bonte porseleinen vazen, het snijwerk van de Mechelsche eiken kasten aan weerszijden... Alles getuigt van zulk een onvervalscht burgerlijken wansmaak, dat hij er,
| |
| |
vergoelijkend, karakter in ontdekt. Hij herinnert zich, hoe hij als kind voor zichzelf historietjes onder de tafel speelde, als in een kluis, waar hij zich afgezonderd dacht, en zich schaamde, wanneer een van zijn broers hem daar betrapte. En die zware zetel waar zijn moeder in zit, met een bankje onder haar voeten...
De vader bromt dat hij zich aan niets bijzonders verwachten mag: hij had maar moeten waarschuwen, dat hij tegen het middaguur zou terugkomen. Maar hij haalt toch een flesch bordeaux te voorschijn, die hij met zorg ontkurkt, want hij is fier op zijn kelder, en schenkt zelf de glazen vol, gewichtig den naam en het jaar van den wijn vermeldend. Bij poozen dringt de moeder stilletjes aan: ‘Hebt ge niets meer noodig?... Neem nog wat saus... Smaakt het?...’ Frans moet van Weenen vertellen, van de koffiehuizen, van het eten, van de csárdás in den Prater... Maar geen woord over het laboratorium, om het gevreesde geschil nog te ontwijken. Het is hem een verademing, dat zijn vader verstrooid lijkt, wellicht om de eene of andere moeilijkheid in de zaak, en na het maal spoedig met Jozef weggaat.
Dan komen van zijn moeder de vragen, die ze in het bijzijn van haar man niet had durven stellen: of hij nog elken Zondag naar de mis gaat, of hij nog altijd zijn scapulier draagt? Frans jokt maar dapper, dat ze zich niet ongerust moet maken, dat is alles in orde. Zij zegent hem, en hij kust ze op haar oude oogen, wat hij nog nooit gedaan heeft.
Hij loopt het huis rond, kijkt even het eeuwig gesloten salon in, namaak Louis-XVI, waar stoelen en zetels onder hoezen slapen, en het ‘bureau’ van zijn vader, met den grooten lessenaar en de boekhouding van het bedrijf. Boven zit hij weer op zijn kamertje, dat hij zoo naakt mogelijk had gewenscht, met effen behangselpapier. De boekenrekken, de schrijftafel met haar inktvlekken, - er is er eene
| |
| |
waar hij altijd een verwrongen kop in herkent, - alles wat hij aanschouwt heeft zich jarenlang met zijn mijmerijen versmolten; hij heeft hier veel gestudeerd en gedroomd, en het is ten slotte zíjne kamer, ondanks het armzalig uitzicht op de houtstapels en de ateliers daarachter.
In den namiddag gaat hij zijn oudsten broer bezoeken, August, die eerst zijn vader wat geholpen heeft en, voordeelig gehuwd, het tot timmermansbaas heeft gebracht, nu groote werken aanneemt. Frans houdt hem voor weinig meer dan een brute; ook de vrouw is een onbeduidend wezen, nogal vrekkig, en ze hebben geen kinderen. Hij drinkt er een kop koffie en toeft niet lang.
Hij slentert wat, gaat op een van de drukste plaatsen voor een café zitten. Het is lekker warm; hij kijkt naar de meisjes, die in licht zomertoilet voorbijtrekken. Hier is zijn stad, hier zal zijn leven geplant zijn. Waarom voelt hij zich zoo vreemd onder al die menschen? Waarlijk geen mooi ras; door de sleur van idiote bezigheden verstompt! Waarom gaapt er zulk een verschil tusschen hem en zijn broers? Brave lui, in den grond, maar welk verband met hem? Men kiest zijn broers niet; ook, helaas! zijn vader niet! Jammer dat Mark nu al naar De Panne is! Maar Frans heeft er hem zelf om verzocht: hij zal het gemakkelijker met zijn vader klaarspelen als die niet vermoedt dat hij met Mark gesproken heeft. En hij verschijnt nogal laat voor het souper, om alleen met zijn moeder te zijn, en zijn vader niet meer te ontmoeten, die elken avond kaarten gaat. Het zal eerst morgen gebeuren.
|
|