die overal aanwezig is, op te sporen, zo dicht mogelijk te benaderen, en te vertolken.
Er is zóveel techniek gemoeid bij de muziek, dat dit idee, hoewel oud als de wereld, steeds weer verloren raakt. Er is ook zóveel last verbonden aan dit idee, dat de componisten, wanneer men hun de kans eventjes gunt, het maar liever laten varen. Want muziek vervaardigen zonder zin en zonder inhoud, ligt op elk moment van de dag in het bereik van ieder, die een greintje verstand bezit.
Gluck, zoon van een ex-soldaat, Gluck, ambulant violist en zanger in zijn armoedige jeugd, Gluck, leraar en later beschermeling van Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk, Gluck, die de vermetelheid van een hooghartige ziel pas vrij kon uiten na zijn zestigste jaar, dankzij de trouw en het inzicht ener vorstin, Gluck was een der genieën, die af en toe op aarde verschijnen om ons eraan te herinneren dat er meer schuilt achter dingen, mensen en woorden dan schoolse wijsheid waant te weten, en dat alles expressie is van een gedachte die ontspringt uit een gevoelen, dat manifestatie is der loutere energie welke gedaante zoekt.
Gluck was dus de regelrechte antipode van Strawinsky. Als muzikaal technicus werd hij nooit bijzonder geëerd, en Händel beweerde dat hij evenveel verstand van muziek had als zijn kok. Maar Gluck zei dat de stem van Orpheus, wanneer hij, over het rouwende openingskoor heen, de naam roept, niets dan de naam (welk een geniale en eenvoudige inval!) van Euridice, hij zei dat die stem daar moet klinken als het schreeuwen van iemand wie een been wordt afgezaagd. En er waren toen nog geen pijnstillende remediën! Maar na Gluck's Orphée te hebben gehoord zei Jean-Jacques Rousseau, die zelf gecomponeerd had in zijn jonge jaren: 'Omdat men gedurende twee uren zo groot genoegen kan hebben, begrijp ik dat het leven goed kan zijn voor iets.' Toen hij dit zei had hij reeds heel wat gefilosofeerd en onderzocht.