| |
| |
| |
Afscheid van Willem Pijper
Het langzame gezang uit zijn eerste strijkkwartet, dat in het dodenhuis van Zorgvlied achter een grijzige voorhang opklonk naar de baar, waar hij lag onder rode en witte bloemen, en waar wij hem vaarwel zegden, dat edele, eenvoudige gezang, nodigend tot ontroering met de innigheid van een oud gebed, van een eeuwen-oude klacht, ontsloot een horizon, wijd als de einders van het land zonder dimensie, waarheen hij geroepen werd.
Zo was hij geweest in zijn vroege jeugd. In de periode van zijn begin. Een jonge man, bijna een knaap nog, toen ik hem leerde kennen, met een goed, een gewillig, een vertrouwend, een gepassioneerd hart, een menselijk hart, natuurlijke resonator voor de vreugden of de smarten van mensen en dingen, een hart gelijk aan alle andere harten uit welke de muziek ontstond sinds de eerste toon werd opgetekend, nauwelijks drieduizend jaar geleden. Behalve sensitief en oprecht was hij zeer intelligent. Hij maakte uitstekende studies. In het zangerige, meedogende, contemplatieve, nu en dan extatisch verlangende andante uit dat strijkkwartet van zijn jonge tijd, hoort men geen maat, welke niet expressief en perfect geordend is.
Maar de melodie met al haar accenten, en het gevoel, dat zij mededeelt, kwamen van Mahler. Ik verwijt het Pijper niet. Men komt altijd van iemand. Een nieuwe meester is een levensvatbaar amalgaam, dat hij samenstelt uit elementen van vorige meesters. Bach imiteerde Buxtehude, Vivaldi en nog anderen. Mozart imiteerde al de representatieve figuren van zijn dagen. Beethoven copieerde Haydn en Mozart. Wagner leende bij Weber, Meyerbeer, Berlioz en Liszt. Debussy leende bij Wagner, Franck en Massenet. Mahler en Strauss hebben geput bij iedereen. Geen enkel genie wordt door zichzelf verwekt; het vormt zich groeiende uit andere substantie. Ook Pijper had een eigen wezen kunnen organiseren met de
| |
| |
gegevens, die hij nam bij Mahler. Het vervolg, dat hij in zijn vroege jeugd leverde op een Mahleriaanse meditatie, was zeer voortreffelijk en het hing af van hem, van zijn innerlijke krachten en zorgen, of hij uit de bestanddelen, welke hij zich instinctief gekozen had, een originele persoonlijkheid zou ontwikkelen.
Hij probeerde, doch hij volhardde niet. Over de twintig jaren van zijn vroege bloesem woedde de magnetische storm van een wereldoorlog, feller misschien nog in de metafysische dan in de fysische gebieden, en gelijk de meeste jonge mannen te midden van een ontzinnend onweer, dat zoveel geloof vernietigde of reddeloos ondermijnde, gelijk allen wellicht, heeft hij geduizeld onder de cycloon. Wat scheen niet failliet gegaan tijdens een meer dan vierjarige moord van elke minuut, van elke seconde in de afgrijselijke Europese loopgraven? Geen enkele belofte van het verleden was gehouden, geen enkel idee, geen enkel woord zelfs, scheen niet ontzenuwd en geledigd van alle inhoud. Wie der jonge kunstenaars durfde, wenste of kon toen nog in ernst spreken over hart, en wie wilde of waagde nog een hart spontaan laten spreken? De ramp zelve, door haar monsterachtige proporties, bewees de waan, de zwendel van alle hart. De term was ridicuul geworden, grotesk, paradoxaal, en wat hij voorheen betekend had, diende voortaan slechts tot parodie, tot persiflage en dergelijk schamper amusement.
Men zou mogen vragen of deze ontreddering wel het gevolg was van de wereld-oorlog, en of onze wereld-oorlogen niet eer de symptomen zijn der werkelijke, verborgen kwaal. Ik laat dit beklemmende probleem ter zijde. Ik schrik er voor terug en houd me liever aan de muzikale feiten. Hier constateer ik dit: Terwijl de psychische faculteiten van de mens hoe langer hoe nauwgezetter door medische specialisten bestudeerd werden, begonnen de componisten dit gedeelte der menselijke natuur te behandelen met een scepsis en ironie, met een
| |
| |
nauwelijks verholen haat zelfs, alsof de psyche, en wat haar annex is, een volmaakt verouderde zaak betrof, waarmee wij voorgoed hadden afgedaan. Er ontstaat dan een theorie die beweert, dat de muziek niets heeft uit te drukken, noch emoties, noch gevoelens, noch gewaarwordingen van welke aard ook. Zij moet een spel van klanken zijn, dat op zichzelf voldoet, zichzelf rechtvaardigt, aan inherente wetten gehoorzaamt en zich voor de rest om niets bekommert. Logisch en mooi en onaanvechtbaar als een algebraïsche formule, waarmee de snelheid van het geluid wordt aangeduid, of iets dergelijks.
De theorie was verlokkelijk voor vernuftige geesten, zij bezat een zekere intellectuele schoonheid, maar in de kortste keren werd zij fataal voor de muziek. Want wie alle aandoening uitschakelt, bij zich en bij zijn hoorder, schakelt onvermijdelijkerwijze alle leven uit. De kiem-cel van de bioloog, hoe rudimentair ook, toont aandoening van lust of onlust, toont psyche, toont kwaliteit. De kiem-cel van de componist, wanneer zij meer wil zijn dan een paar moleculen inkt of potlood, moet getuigen van een aandoening, hoe rudimentair ook, van lust of onlust, van kwaliteit, van psyche, van leven. Er is geen ontsnappen aan. Ik weet wel wat de spitsvondige Pijper mij zou antwoorden. Hij zou zeggen: Een molecule inkt is buitensporig interessant, even interessant als de ganse kosmos. Hij heeft gelijk. Zonder enige twijfel is ook de dood interessant en de verveling. Maar wij zien de zon nog, en zolang wij de zon zullen zien, is er niet te ontsnappen aan dit axioom: Wie in de muziek de aandoening, dus het leven, dus de kwaliteit niet toelaat, diskwalificeert automatisch zijn gehele onderneming. Er gebeurt niets meer in dat soort van compositie. Zelfs de beweging wordt stilstand, want zij voert naar nergens. Er is ook geen criterium meer denkbaar als de aandoening genegeerd wordt. Buiten het principe der emotie is alles egaal, alles onverschillig.
| |
| |
Wanneer mijn muziek niets wil verwezenlijken dan een intellectueel verdedigbaar spel van sonoriteiten, wat voor reden zou ik dan hebben om dit of dat tempo, dit of dat ritme, deze of die harmonie, et cetera, te kiezen? Onder de gezichtshoek van het zuivere intellect is alles aanvaardbaar en motiveerbaar. Vanuit die hoogte en laagte beschouwd, is er noch goed, noch slecht. Alles wordt daar evenwaardig. Er zijn geen afstanden, geen maten. Alles lijkt op elkaar. Ik heb in dit cerebrale rijk ook geen redenen meer om te bewonderen of te verwerpen. Alles neutraliseert er zich gelijk in dat land zonder dimensie, de dood.
Voor deze eminente geesten, die vergaten dat een mooie algebraïsche formule iets uitdrukt (de snelheid van het geluid, het gewicht van het heelal, of iets anders), die eveneens vergaten dat de subtiele mechaniek van een chronometer, waarmee zij zich gaarne vergeleken, iets vertolkt (het uur van een onprijsbare dag en nacht), voor deze curieuze intelligenties, die de psyche verwaarloosden, is een vereniging gesticht, de International Society for Contemporary Music, en Pijper behoorde tot haar oprichters. Zij werd gefinancierd door een maecenas. Zij behoefde zich niet te verontrusten om het tijdelijke. Zij gaf haar concerten in de verscheidene hoofdsteden van ons continent, achterna gereisd door een keur van publiek, dat ongeveer overal hetzelfde bleef, beoordeeld door critici, die ongeveer altijd dezelfden zijn, en gealimenteerd door componisten, die sinds vijf en twintig jaar niet variëren, of ternauwernood, en van wie de namen soms verschillen, doch nauwelijks de muziek. De vereniging is een factor van gewicht in de hedendaagse civilisatie. Het schijnt me lang niet onmogelijk, dat de theorie ener muziek zonder aandoeningen door haar heeft getriomfeerd. Maar alom waar zij, buiten haar jaarlijkse festivals, concerten op touw zet, speelt zij voor een lege zaal.
Wat hebben de mensen na de eerste wereldoorlog ver-
| |
| |
wacht van de muziek, en wat verwachten zij van haar na de tweede? Als ik zei, dat ik het niet weet, zou ik liegen. Stellig hoopten zij op verkwikkelijker klanken dan de grauwe, harteloze, ontzielde, gesofisticeerde, doelloze en machteloze muziek, welke hun geschonken is. Overal vluchtten zij naar Beethoven en andere ouden, die medelijden hadden met de schare. De wereld is vol geluid en vol lawaai geweest. Maar de wereld was zonder stem.
Willem Pijper vormde menige leerling. Het zou goed zijn als een hunner ten minste aanknoopte en voortwerkte, waar hij niet volhardde. Bij de psyche; die geen scepsis kent, geen ironie; bij de bron van alle leven en muziek. Vele componisten hebben we niet nodig. Laat één de oer-oude, immer nieuwe zang van het hart hervatten en voortzetten. Voor de ganse aarde ware hij genoeg.
|
|