Heden en toekomst
Eén bladzijde van Maurice Ravel's "Le Gibet" of "Scarbo" bevat meer modernismen dan de heele bundel piano-stukken opus 19 van Arnold Schönberg, en geen van beiden, noch de van alle schoolsche voorschriften vrijgevochten Ravel, noch de altijd met de obsessie der "regels" kampende Schönberg, zullen hun werk de vijf-en-twintig jaren zien halen.
Het klinkt zonderling, doch Ravel's driedeelige "Gaspard de la Nuit" is verwelkt, verflenst, en er zijn dozijnen moderne componisten, die dit in de muziek zoo geheimzinnige en onverklaarbare proces ondergaan. Welke technicus of welke wijsgeer zou afdoende kunnen motiveeren, zwart-op-wit, waarom de eene groepeering van noten-teekens het langer uithoudt dan de andere, ofschoon ze beide ongewijzigd op 't papier bleven en allebei in den aanvang bekoord hebben?
Men kan het raadsel slechts benaderen. Men kan vermoeden, dat bijna alle auteurs der vorige generatie, de twee grootste en onbevangenste, Debussy en Mahler uitgenomen, onder den ban stonden van den theoretischen, technischen vooruitgang, dat de hoorders hunne muziek indronken onder dezelfde suggestie. Zij, en wij, verblindden ons, benevelden ons aan jong-ontgonnen accoorden, aan onbekende verbindingen, aan een kersversch coloriet, aan vreemde intervallen. Wij wroetten ons zóó vast, auteurs en hoorders, in deze paar idées fixes van een nieuw rythme (dat uit vreugde over de vondst onmiddellijk in den treure herhaald werd, ‒ maar wij merken 't nu pas), van een nieuwe klankenreeks, een exotische toonladder, welke men uitbuitte met 't zelfde naïeve vermaak in 't geval, dat wij (steeds auteurs en hoorders) integrale waarden