De eene grondtoon
Er is te midden van de scholen, de stijlen, de manieren, de trucs, de formalismen, welke voorbijgaan met het tijdperk en de conventie waarop zij steunden, altijd een klank geweest, die bleef, die zich niet liet determineeren met een jaartal van voor of na Christus, die stond buiten alle classicismen of modernismen, buiten alle tijden en volken, die onveranderlijk, onverwoestbaar in het leven kwam, die nooit vermindert, en welks toover nooit zal eindigen. Men herkent dezen klank onmiddellijk en overal, omdat hij overal is en onmiddellijk; men staat er weerloos tegenover, omdat hij met zijn primitieve en rudimentaire accenten ingeboren werd in elke ziel, omdat ieder hem met zich meedraagt, omdat hij altijd op dezelfde wijs schreeuwde of zong, vanaf den grotten-bewoner tot den mensch onzer mechanische eeuw. Het is ook de eenige onverbiddelijke, machtige, magische toon, het is de eenige die voor een componist het na-streven waard is.