Bijdragen aan De Nederlandsche Spectator, Van Onzen Tijd, Dramatisch Jaarboek, Caecilia, De Nieuwe Kroniek, De Dag, De Muziek, Rythme en Nu
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdBij den dood van Diaghilew[in: De Muziek 4/1 (oktober 1929), p. 1-6]
'Men zou moeten sterven op zijn dertigste jaar', zei in de vorige lente Serge de Diaghilew, de miraculeuze stichter der Russische Balletten, tot Jacques-Emile Blanche, cosmopolitisch schilder en schrijver. Wat hem zelf betreft heeft hij zijn onwijzen en onvromen wensch met zeven en twintig jaren overschreden. Het lag niet in zijn voornemen om deze onbevredigende planeet zoo spoedig te verlaten, en steeds slingerend als een tol die naar zijn middelpunt tracht, achtte hij zijne beweging nog geenszins uitgeput. Lijdend aan diabetes en aan een teugelloos bestaan, was hij na de jongste triomfen in het Théâtre Sarah Bernhardt van Parijs en in Covent Garden van Londen, naar gewoonte gaan uitrusten te Venetië, dag en nacht op zoek naar een décor, naar een geval, naar een inblazing, welke het volgend seizoen een partituur zouden zijn, een dans, een stapel opkammende artikelen – vóór en na de première – en een nieuwe aesthetiek. Maar bij zijn kwaal voegde zich een furunkel en hij overleed aan de conjunctuur van suikerziekte en negenoog. Zijn laatste ballet werd een rouw-stoet van gondels, die hem over de blakerende lagunen voerden naar den Campo Santo der stad van bloed, wellust en dood, de stad van Tristan, van Da Ponte, den librettist van Mozart's Don Juan, van Monteverdi, de stad-opera, de stad-lieder-ohne-worte, waar uit de rimpelende waters en de zwijgende paleizen een poëtisch geheim rijst, dat, naar ieders hart, vlak kan zijn of grondeloos. De oogen te sluiten over Venetië, de fabelachtigste onwerkelijkheid welke bestendigd werd tot deze rumoerige, barokke eeuw, stemde overeen met Diaghilew's wezen. Hij was, gelijk een bewonderaar hem karakteriseerde, een man uit twee stukken, contrasteerend en elkaar vernietigend: een zakenman en een sensueel grand seigneur, een geraffineerde en een barbaar, een actieve natuur en een dilettant, een opstandige en een hoveling, een enthousiast en een chronisch geblaseerde, een hersenschimmig fantast en een bezonnen realist, een sensitief artiest en een lawaaierige Barnum; hij was wispelturig en hardnekkig, schatrijk en straatarm, naief en uitgeslapen, gehaast en langzaam, oppervlakkig en nauwgezet, berekend en brutaal. Dit complex van tegendeelen vormde een prodigieusen ballet-meester,die behalve het tooneel, de schilderkunst en de muziek, de geheele civilisatie gedomineerd heeft van zijn tijd. Hij schreef niet, dichtte niet, componeerde niet, bouwde niet, schiep niets van blijvende hoedanigheden. Maar door te laten dansen, zooals hij den dans opvatte, heeft hij eerst het aanschijn van Parijs, daarna het aanschijn der wereld veranderd. Het is ook de eenige maal dat bij het verscheiden van een ballet-meester zooveel inkt en tranen vloeiden; meer dan voor verscheidene groote geleerden en groote kunstenaars te zamen.
Diaghilew's invloed is zoo omvattend geweest dat men de geheele periode in welker centrum de Oorlog staat, zijn nadering en zijn na-kraam, kan merken met den naam der Russische onderneming. De Peterburgsche edelman, die in zijn jeugd, volgens beweringen van landgenooten, leek op Tsaar Alexander I, en die het niet onaangenaam vond dat het bloed der Romanows zichtbaar in zijn aderen stroomde, was de eerste der omwentelaars, afzakkend uit het Oosten om hunne boodschap te brengen aan Europa. Van weerskanten brak het uur aan dat de uitwisseling beginnen kon tusschen den Russischen vloed en het Westersche halftij. De strooming, geprepareerd door Tourgeniev, Tolstoï, Gorki, Dostojevski, Moussorgski,Ga naar voetnoot3 Tchaikovski, en anderen, scheen slechts te wachten op een concretiseering in beeld en in schouwspel om voor het geweld en den drang harer expansie ruimbaan te krijgen. Niemand kon voorzien dat zij het Avondland zou overstroomen, ontredderen en voor een belangrijk deel zou verwoesten, dat zij bressen zou stooten waarlangs naast het mooie het leelijke, naast het redelijke het dwaze, naast het nuttige het misdadige toegang zou vinden; maar ook niemand kon voorzien dat haar eindelijke chef een dans-meester zou zijn. Gaf Diaghilew, Slavisch in merg en been, zich ooit rekenschap, aanvankelijk of later, van zijn missie? Ik weet het niet, hoewel ieder Rus een apostel verbergt. Maar al schreef Diaghilew niet, gelijk Dostojevski, of al zei hij niet, dat de Westersche civilisatie inferieur is bij de Russische, en dat een sterke emanatie van den geest der steppen onze laatste kans was op een gezond herademen, al dacht Diaghilew dezen nonsens misschien niet eens, hij zette hem om in een overweldigend feit. En als hij het heilzame niet bewees der kuur, hij bewees de elementaire kracht welke er achter school, de kracht eener lawine, de verlokking welke zij bracht, de verlokking der afgronden, de duizeling, de narcose, de demoraliseering, de desorganisatie van het denken. Diaghilew was niet de eenige, maar hij werd de gevaarlijkste omdat hij de synthese was van allen. Met zijn dolle saturnaliën, zijn frenetieke, denderende rythmen, met zijn razende passen, met de ingeboren, excessieve, primaire en ledige onrust dier dansen, welke geen ander doel kennen dan de voluptueuze bedwelming of de physieke uitputting, en ook geen anderen basis hebben dan deze rudimentaire, lichamelijke verstrooiing, met de felle kleuren zijner décors, de somptueuse overladenheid zijner costuums, maakte hij ons tastbaar en voelbaar wat tot dusverre een onschadelijk, ongrijpbaar luchtbeeld was gebleven van romanciers, dichters of componisten. Hij materialiseerde de Russische psyche, hij omspon er ons mee, hij dompelde er ons in onder, hij doordrenkte ons met haar bijtende zuren. En naar alle effecten te oordeelen waren wij er rijp of verzwakt genoeg voor. Niets bood weerstand. Onze meubelen, onze kleeren, onze schilderkunst, onze muziek, onze plastische kunsten, onze letteren, ons theater, de versiering onzer huizen, onze tapijten, onze bouquetten, onze glasschilderingen, onze feesten, onze openbare vermakelijkheden, onze tingeltangels, alles geraakte onder den ban van dezen exuberanten magiër, van zijn dansenden troep, van zijn fantasmagorische regisseurs. Alles werd ouderwetsch, alles werd ontwricht, alles gemetamorphoseerd. De opzichtige, logge, plompe juweelen, de kakelbonte japonnen, de violente kleur-contrasten van het moderne palet, het geobstineerde, grove rythme der hedendaagsche componisten, de excentriciteiten der beeldhouwers, de universeele verachting voor schoonheid of voor getrouwheid aan den vorm, het honderdvoudig Byzantinisme dat men zonder eenige moeite kan waarnemen op straat, in de étalages, op exposities, alom, dat heele toegespitste, onevenwichtige, uitheemsche, onassimileerbare, min of meer parvenuachtige 'modernisme' dateert van de Russische Balletten, is herleidbaar tot Serge de Diaghilew. Dat alles ware niet gebeurd of hadde zich gemanifesteerd in harmonischer, bescheidener proporties, minder exclusief, minder opdringerig, minder tyranniek, wanneer Parijs in het eerste decennium dezer eeuw niet bezweken was voor de vlammende; schreeuwende, enerveerende, overladen pracht van Petrouchka, Le Spectre de la Rose, L'Oiseau de Feu, Shéhérazade, Le Sacre du Prin-temps, Thamar en Les Danses Polovtsiennes.
Dit moge goed of kwaad zijn, doch dit alles blijft bruikbaar. Diaghilew echter entte ons een veel erger kwaal dan zijn grillige luxe, zijn overdaad, zijn Russisch Orientalisme, zijn bandeloosheid, en de hypnose der duizelende beweging. Als hij zei: 'men zou moeten sterven op zijn dertigste jaar', gaf hij uiting aan de intiemste en kwaadaardigste roerselen van zijn karakter. Dit gezegde was onzin, welken hij had kunnen controleeren als onzin, wanneer hij in een lexicon de namen had willen naslaan van de groote meerderheid der belangwekkende mannen, die langer dan vijf en twintig eeuwen, door hun ongeëvenaarden arbeid op elk terrein, West-Europa aan het hoofd plaatsten der menschheid, en die hun voornaamste werken voortbrachten op rijpen leeftijd en zelfs op hoogen ouderdom. Doch wat deerde Serge de Diaghilew, anarchist in hart en nieren, een flinke dosis onzin en de tegenspraak der werkelijkheid? Het ware beter, had hij kunnen zeggen, dat sommige kunstenaars hun beloften hielden. Maar ook zoo bedoelde hij 't niet. Het ephemeere was zijn element. Hij admitteerde niet dat een leven zich geleidelijk, logisch en rustig ontvouwde als een gaaf en schoon geheel. Hij admitteerde het noch voor zich zelf, noch voor zijn medewerkers. Hij haatte de continuïteit. Hij verfoeide den duur. En hierin verschilde hij fundamenteel met den natuurlijken mensch van bijna alle tijden en bijna alle klimaten, die immer de blijken van zijn doortocht, het bewijs zijner aanwezigheid op deze aarde poogde te vereeuwigen in de aardsche materie, de mensch die worstelde om vergankelijkheid en tijd te overwinnen door een werk zijner handen, door een vonk van zijn goddelijk intellect. Daarin wondde deze demonische, animale, funeste dans-meester den Europeaan het diepst: dat hij hem verleidde, overreedde om de duurzaamheid te miskennen, te verwaarloozen, te vergeten, te verkleinen, te verachten. Daarin was hij misschien het meest Russisch. Daarin zeker droeg hij de verderfelijkste kiemen over van ontbinding. Zijn phenomenale successen bereidden niet enkel den weg, en crediteerden niet enkel alles wat Rusland op intellectueel gebied nog exporteeren zou. Hij gaf het noodlottigste der voorbeelden: Diaghilew leerde ons van stijlen te wisselen, zooals men een ander paar schoenen of een anderen das neemt. Hij leerde ons om alles te wantrouwen, om het geloof in een idee niet verder te plaatsen dan het meest nabije resultaat. Hij leerde ons om zorgeloos af te breken wat wij pas hadden opgebouwd. Afbreken om niets, voor de pret, uit verspilling, uit vermoeidheid, uit nervositeit, uit weifelmoedigheid, uit baloorigheid. Hij zelf ging voor. Hij was de mensch die steeds vernieuwt. Hij toonde zich bezeten door een diabolieken sloopers-geest, gepaard aan een buitengemeen constructief of improviseerend vermogen. Hoeveel stijlen, die kortstondige modes moesten blijven, lanceerde hij of protegeerde hij, van de jaren vóór den Oorlog tot de jaren na den Oorlog? Minstens twaalf. De geschiedenis der Russische Balletten zijn een abracadabrante staalkaart van doellooze, verwarrende, verkwistende buitenissigheden. De eene was nauwelijks gerealiseerd of zij werd verdrongen door de andere. En zóó onuitroeibaar was de fascinatie van Diaghilew's persoonlijkheid, de doeltreffendheid zijner middelen, dat hij wist te zegevieren tot de laatste. Hij plooide musici, schilders en dansers naar zijn dikwijls extravagante invallen. Hij boeide een publiek dat hem blindelings volgde in elk experiment, in elke contradictie van zich zelf. Maar hij vond ook de millioenen, waarmee hij zijn troep van veertig à vijftig kunstenaars, onder wie de 'sterren' talrijk waren, moest onderhouden, binden, trainen en rond de wereld leiden van triomf tot triomf. Hij drukte zijn stempel op allen door allen te desorienteeren. Vanaf de Russische Balletten dateert in alle kunsten de ongehoorde, fantastische sabbath van stijlen, van vluchtige pogingen, van bevliegingen, van stuurloosheid. Iedereen probeerde wat en iedereen gaf het op na de eerste inspanning. Het geestelijk domein was als een boom geworden die alleen nog bloesem droeg doch geene vruchten meer. Wij zien Diaghilew en zijn voornaamste medewerkers onverklaarbare draaien nemen alsof de kunst een tic convulsif geworden was, alsof men een wijze van expressie uit- en aandoet als een jas. Wij zagen de besten aarzelen in wanorde, de besten bezwijken in hopelooze verwringingen. Doch als wij den geest onherstelbare schade zagen lijden, als wij de onschatbare waarde welke voor een civilisatie, voor een leven, de continuïteit beduidt van een streven, zagen zakken tot nul, wij bespeurden nooit een weifeling in de appreciatie der Russische Balletten. Diaghilew en zijn troep waren taboe. Want nooit heeft een theater of een andere onderneming een impresario bezeten als deze Petersburgsche edelman en ook in dit opzicht verrichtte hij de wonderbaarlijkste dingen. Hij bleef taboe tot in het generzijds. Men spreekt met spijt over het programma 'd'extrême avant-garde' (hij was elk jaar d'extrême avant-garde) dat hij voorbereidde voor het seizoen 1930, toen de dood hem trof in zijn hotel aan den Lido. Deze zonderlinge man werd geregeerd door de kinderachtige vrees dat zijn schaduw hem zou achterhalen, dat de een of andere imaginaire mededinger hem zou overtroeven. Aan deze phobie heeft hij alles geofferd: muziek, schilderkunst, plastiek. En deze dwaze angst is de oorzaak dat hij niets nalaat dan een onmetelijke chaos, gesticht door hem, uitgebuit door hem, maar die met hem niet eindigen zal. Deze gepretendeerde afstammeling der Romanows was een chef, maar gelijk zijn voorzaten een chef in het ongerijmde, en gelijk de Russen, die de dynastie voortgezet hebben, een chef in het absurde. Geen meester liet ooit bij zijn sterven een leegte achter als deze autocraat van den dans: de leegte welke hij systematisch schiep; de leegte welke moet worden bijgevuld. |
|