Gewetensvragen
De moord op den Duitschen diplomaat en de moeilijkheden van het Fransche volk, dat krachtens eeuwen van traditie verzachtende omstandigheden voor den moordenaar moet vinden.
Parijs, 10 November 1938
Natuurlijk, de daad van den jongen Grynszpan, den Poolschen Jood die met vijf revolverschoten een attaché der Duitsche ambassade neerlegt, is afkeurenswaardig en ten overvloede onverstandig. Het is een moord waaruit niets goeds kan voortkomen. Het gebaar van een knaap, die door zijn jeugd reeds overhelt tot een heldhaftige conceptie van het leven.
Misschien zal zijn handeling hier of daar een stille en snel onderdrukte gewaarwording van voldoening doen opwellen omdat er in de wijde wereld bij iemand nog een hart klopte, onstuimig genoeg, fier genoeg om zooveel hartelooze ongerechtigheden als hij moest bijwonen, ondraaglijk te achten en te willen wreken, onverschillig hoe. Maar de moord in de Rue de Lille zal geen enkele der smarten, die onnoemlijk en ontelbaar geworden zijn, wezenlijk verlichten. Integendeel, hij zal ergere jammeren uitschudden over Israël. Alom waar men een uitvlucht noodig heeft om menschelijke wetten te breken, om barbaarsche passies aan te wakkeren, om de verfoeilijkste leugens te dekken met een schijn van waarheid, zal de aanslag van Grynszpan gebruikt en misbruikt worden als een welkom argument voor nieuwe knevelarijen en verscherpte kwellingen van weerlooze, onschuldige stakkers.
Men zal doen alsof er elken dag een Duitsch diplomaat wordt neergeschoten door een Jood. Was de jonge moordenaar te onbesuisd, te onbezonnen om zich rekenschap te geven dat dergelijke consequenties niet konden mankeeren? Zelfs den Joden in Frankrijk zal hij angsten en lasten berokkenen welke zij gaarne gemist hadden. Niet dat de Franschen naar een pretext zullen zoeken om laagheden te imiteeren die zij met ontsteltenis gadeslaan bij hun naburen. Doch de misdaad is bedreven op Franschen bodem, welke grenst aan landen waar men spot met alle redelijkheid.