Carbillet
Lyautey te Casablanca, Joost van Vollenhoven te Longpont, het oud Fransch dorpje vanwaar hij voor de laatste maal ten strijde trok, leven voort in steen. Zij gingen voorbij en van deze helden blijft niets dan de herinnering, de les en het toonbeeld, welker effect afhangt van hun opvolgers. Maar degenen, die weifelend zouden willen opperen dat Lyautey en Van Vollenhoven het verleden zijn, degenen die aarzelend in het heden zoeken naar een Frankrijk om vandaag een wankelend vertrouwen te versterken en te herstellen, of zij velen zijn of weinigen, en zelfs degenen die Frankrijk schatten volgens zijn verdiensten, laten zij hun pogen richten naar dat zelfde Afrika. Daar, in 't hartje van de Sahara, te midden der woestijn, en haar eindeloosheden van golvend stuifzand, op een plek waar tien jaar geleden nog niets bestond dan een paar krotten en fata-morgana's aan een onbereikbaren horizon, verheft zich Ouargla, een nieuwe stad. Zij is gebouwd uit het niet door Luitenant-Colonel Carbillet, commandant der ‘territoriën van de oasen’. Liggend onder een roosterende zon. In 't gebied van den dorst, acht honderd kilometer verwijderd van de laatste sporen der Europeesche civilisatie, werd zij voorzien van alle comfort dat men verstaat onder water, gas en electriciteit. Zij bezit twee zwembaden, scholen, een hospitaal, een kathedraal uit welker torens klokken beieren, een theater, een esplanade, lommerrijke wandelparken, natuurlijk een vliegveld, en zelfs een museum, want Carbillet, bouwmeester en militair, is eveneens archeoloog.
Niet één Franschman echter op de duizend, en minder nog de massa der buitenlanders zouden Lt.-Colonel Carbillet kennen, zouden zijn bestaan ook maar vermoeden, wanneer hem vorige week niet een medaille was als hulde voor de stichting van Ouargla, als belooning voor zijn onvermoeibaren pioniers-arbeid aan de uitloopers der Fransche beschaving, aan de eerste mijlpalen eener nieuwe toekomst, op dezelfde plaats waar in Februari 1920 generaal Laperrine, slachtoffer van een vliegtuig-ongeluk met Vuilemin (vandaag bevelhebber der Fransche luchtstrijdkrachten) bezweek van dorst na een doodstrijd van twaalf dagen. Laperrine, kameraad van Charles de Foucauld, apostel der woestijn. En zonder eenigen twijfel zal morgen de naam van Carbillet opnieuw vergeten zijn, evenals die van honderden anderen die, bijna onbekend, sporadisch vermeld, zelden geëerd (tot men hun monumenten opricht) zich met de zelfverloochening van asceten, met een geestdrift even groot als hun geduld en hun wilsvermogen, wijden aan dezelfde taak en het zelfde onvergankelijke ideaal waarvoor Joost van Vollenhoven zijn leven gaf, na gereikhalsd te hebben het te geven.
Nauwelijks treedt de Franschman buiten Parijs of hij heeft een ingeboren afkeer en hekel voor elke reclame, ophef, propaganda: en nauwelijks is hij buiten de politiek en haar gebras of alles wordt ernst, gloeiende ernst, werkelijke waarde, diepe zin. Wie hier groote mannen wil vinden moet ze zoeken, omdat zij arbeiden in het verborgene en zelden op de plaats waar men paradeert, tenzij na hun dood. Maar zij ontbreken niet. Zij zijn talrijk genoeg om alles te garandeeren, ook den duur van hun ideaal, en alles goed te maken, ook de fouten der anderen.
[verschenen: 23 november 1938]