Een buitenstaander
Parijs, 19 Februari 1935
Het gebeurt niet zelden dat enkele Fransche kranten aan de Duitschers de politieke manoeuvre souffleeren welke op een gegeven moment van pas komt. Het is zoowel een kunst die naar magie zweemt als een handigheid die men leeren kan. Men moet het spel kennen en de partners. Men moet over de schouders heen in de kaarten kunnen kijken. Men moet een aantal mentale operaties kunnen uitvoeren welke men op papier slechts in gebrekkige beeldspraak kan aanduiden. Men moet zijn toegerust met de dubbele gaven der intuïtie en der observatie, der synthese en der analyse. Men moet zich met het grootste gemak kunnen verplaatsen in de huid van personen die men nooit gezien heeft, zooals een acteur zich vereenzelvigt met rollen die voor twee-derden alleen bestaan in de verbeelding van een schrijver. Men moet al dien immaterieelen arbeid afstemmen op de werkelijkheid: hij mag niet in de lucht zweven, zonder wortels met het wisselende leven; hij moet geverifieerd kunnen worden aan een paar simpele, constante wetten, ontleend aan de volkerenpsychologie en de geschiedenis. Men moet ook verheven zijn boven de consideraties van een mogelijk effect dat de bemoeiingen kunnen teweegbrengen. Als een der spelers (de Quai d'Orsay b.v.) zich ergert moet men hem kunnen negeeren.
Zulke menschen zijn schaarsch doch zij bestaan. Ik ken er tenminste een die zich nooit vergist, die de aangelegenheden overschouwt als bewoonde hij Mars of Jupiter en die met even groote zekerheid de reactie aankondigt op een diplomatieken ‘stap’, als de onderwijzer een chemische formule demonstreert in de klas. Het is Jacques Bainville, auteur eener Historie van Frankrijk, welke men zou mogen vergelijken met een transformatische les, auteur eener Napoleon-biografie waarin een onderdeel van Frankrijks evolutie is uitgebreid tot een op zichzelf staanden automatischen cursus. Daarbij is hij romancier en bij wijlen poëet. Hij schrijft geregeld in L'Action Française en La Liberté, bij tusschenpoozen in Le Petit Parisien.
Een curieuze, socratische natuur, droog en bloemrijk, rationeel en emotief. Men zou niet kunnen zeggen wat hij grondiger kent, de Duitsche gedragingen tegenover de levensverschijnselen of de Fransche, de kronkels der Fransche of der Duitsche hersens, de zenuwvlechten zijner landgenooten of de weefsels hunner antagonisten. Hij is even thuis in de krochten van het instinct als op de toppen van het intellect, bij Dionysos als bij Apollo. Een bewonderenswaardig leidsman wanneer hij exploreert in het verleden. Een ongeëvenaard gids in het heden. Het heden, het verleden en een brok der toekomst trouwens schijnen bij hem te liggen op hetzelfde plan. Men bemerkt nergens de scheidslijnen. Zij vloeien over in elkaar als de kleuren van een horizon.
Maar een gevaarlijk mensch wegens den demon dien hij herbergt. Nauwelijks heeft een Minister van Buitenlandsche Zaken een nota verzonden of hij publiceert het antwoord. Niet het antwoord, dat hij van een locaal standpunt het best oordeelt, dat hij als Franschman zou moeten of mogen wenschen. Doch het antwoord zooals het geconcipieerd zal worden door den titularis der Wilhelmstrasse. En op den koop toe de voorwaarden waarop de Franschen het zullen digereeren met meer of minder moeite. Telkens dat hij een zijner tallooze anticipaties redigeert, spartelt het critisch verstand van den lezer eenigszins tegen en weifelt om een risico te deelen dat hasardeuzer lijkt dan de kansen van weerberichten. Telkens ook is de scepticus opnieuw verrast door de nauwkeurigheid (dikwijls volgens de letter, altijd volgens den geest) der prognostieken. Gesteld dat een Duitsch minister met een zaak in de maag zou zitten, gesteld dat hij aarzelingen voelt betreffende de kwaliteit van het Fransche weerstandsvermogen, betreffenden den graad van berusting, verzet of prikkelbaarheid waarmee hij rekening moet houden. Geen nood en geen zorgen! Hij behoeft slechts het artikel van Jacques Bainville te raadplegen om precies geïnformeerd te zijn tot hoeverre hij zich zonder breekschade kan wagen.
Het ligt voor de hand dat een wichelaar van dit soort de taak van den Quai d'Orsay geenszins vergemakkelijkt. Hij is een dagelijksche brekespel die getolereerd wordt met ongeduld omdat niemand hem den mond kan snoeren. Als het nuttig is de tactiek van een tegenstander te doorpluizen, zijn listen te onthaspelen, men verbeurt dit voordeel door het aan de groote klok te hangen, want un homme averti en vaut deux. Een te schrander waarnemer als Bainville onderricht de wederpartij niet alleen over de plekken waar zij zich behoort te dekken. Hij verruimt haar arbeidsveld door het stellen eener limiet waarheen zij wellicht niet gestreefd zou hebben wanneer die grens niet gesignaleerd was. Hij belemmert daarentegen de bewegingsvrijheid zijner eigen diplomaten, hij ontzenuwt bij voorbaat hun verzet, door de tegenstanders een doel te suggereeren dat reeds dichter in hun bereik ligt omdat een gezaghebbend Franschman het als bereikbaar afschildert. Is Bainville zich bewust van het mefistofeliaansche zijner inblazingen? Als de dingen nog in wording verkeeren, treedt hij op als de bekoorder. Wanneer ze voldongen feiten zijn, steekt hij zich in de pij van den boetprediker. Den eenen zegt hij: ‘Doe 't.’ Den anderen: ‘Dat komt ervan.’
Met zulk een unieken profeet blijven de Franschen tenminste gevrijwaard voor verrassingen. Ettelijke dagen voordat Hitler's repliek op de Fransch-Britsche voorstellen gepubliceerd werd door de telegraafagentschappen was zij openbaar gemaakt onder den naam van Jacques Bainville. Wijd en breed zette hij uiteen waarom de Führer zoo moest antwoorden en niet anders, positief maar zonder warmte voor het lucht-accoord, negatief maar met betrekkelijke zachtheid voor de rest. Een kleine snauw hier en daar die zal opgevat worden als een beleefdheid, omdat ze van Hitler komt die de reputatie heeft van een geweldenaar. Voor 't overige deed de Reichsführer 't best om alle conversatie met een Fransch-Engelsch tweespan kalmpjes af te wijzen en dat was niet meer dan recht. Onderhandelingen met een groep stonden gelijk met het verschijnen voor een tribunaal. Of dat tribunaal Versailles heette, Genève of Londen, zijn aanvaarding was in strijd met het principe der gelijkheid. Wat de legaliseering der Duitsche bewapening betreft getuigde de Londensche invitatie van een kinderlijke loosheid waarover de IJzeren Kanselier geglimlacht zou hebben wanneer hij nog geleefd had. Die Engelsche en Fransche heeren meenen aanspraak te mogen maken op erkentelijkheid als zij Duitschland inwilligen wat zij op geen enkele wijze meer kunnen weigeren, daar zoowel de moed als de middelen hun ontbreken om het te ontrukken. Stel je voor! Ten overvloede werd die geveinsde grootmoedigheid vergald door een moraliseerend sermoen. Werkelijk, Hitler zou in een lam moeten veranderen om dat over zijn kant te laten gaan.
Voor de zooveelste maal (dit kat-en-muis-spel duurt reeds jaren) triomfeerde Bainville's kunst van gedachtenlezen. Zij is simpel als alle problemen waarvan men de oplossing kent, als elke redeneering die klopt. Achteraf beschouwd is zij dermate eenvoudig dat men haar nauwelijks kan waardeeren. Doch wanneer het vooruitloopen op ongebonden en nog ongebaande denkwendingen zoo natuurlijk schijnt, wanneer het vervolg zoo gemakkelijk kan afgeleid worden uit het voorafgaande, waarom dan houden Fransche en Engelsche staatslieden dagenlange deliberaties die op een bepaalbaar punt zullen verzanden, waarom dan doen zij proposities waarin zij zichzelf moeten verstrikken, waarom stellen zij zich bloot aan ongevallen welke een uitroep verdienen van ‘dat kon niet anders?’
Het mooiste van de zaak is echter dat Bainville, die zulke telepathische connexies heeft met de Wilhelmstrasse en die den Quai d'Orsay zoo regelmatig onverteerbare koolen stooft, bij voorkeur de vlag uithangt van een verstokt anti-Duitscher. Uit deze bizarre omstandigheid kan een les getrokken worden welke verre over de individueele en accidenteele beteekenis van Bainville heenreikt. Men mag veilig gelooven dat de Duitschers aan het langste eind blijven zoolang de onverbiddelijke logica van een hunner merkwaardigste tegenstanders hun diplomaten een zoo ruim en onfeilbaar part toebedeelt.
[verschenen: 13 maart 1935]