Ouden en jongen
Parijs, 14 Februari [1935]
Het is jammer dat Barnum niet meer leeft. Toen de gouden tiara van Saitaphernes, die door het Louvre op attest der beroemdste geleerden was aangekocht, verdacht werd van onechtheid, telegrafeerde hij aan den directeur van het museum: ‘Ben kooper voor elken prijs wanneer tiara authentiek valsch.’ Hij had een soortgelijk telegram kunnen kabelen naar Edinburg, naar het Barbizon House van Londen, naar Chicago, naar menig ander museum of kunsthandelaar der oude en nieuwe wereld, toen hij hoorde dat de kleinzoon van Millet voor de rechtbank kwam als falsaris van zijn eigen grootvader, de onvolprezen schepper van Het Angelus. Doch kluchten, waarover twee halfronden schateren als de goden van den Olympus, worden niet meer verzonnen. Wij lachen een octaaf lager in onzen tijd. De beste grap dezer consterneerende vervalschingszaak was een antwoord van den goochemen kleinzoon aan de Edinburgers die 1.500.000 francs betaald hadden voor een doek getiteld ‘de Bossenbinders’. Zij wilden hem niet gelooven toen hij erkende hen bedot te hebben. Zij waren ontroostbaar over hun ongeluk. ‘Krab het hek weg en gij zult een koe vinden,’ zei de telg van den grooten meester. Nog konden de beteuterde experts zich niet schikken in hun flater. ‘Ik maak geen praatjes doch schilderijen’ duwde de kleinzoon Jean-Charles hun vroolijk toe. Al hun moed bijeenrapend grepen zij het radeermes en achter het weggekrabde hek kwam een druilende koe te voorschijn. De Bossenbinders zouden voldaan hebben aan de condities van Barnum. Zij waren authentiek valsch.
De affaire welke traineerde sinds 1930 werd behandeld te Fontainebleau, op acht kilometer afstand van het landelijke Barbizon waar alle straten een gedenkplaat dragen met den naam van den vermaarden schilder. Daar de herinnering aan ‘de Bizons van Barbizon’ gelijk zij zich heetten wegens hun haarvacht, uit toeristische en artistieke overwegingen zeer levendig gehouden is, speelde het proces om zoo te zeggen bij de kunstenaars aan huis, in hun midden, in hun dagelijksche doening. En omdat zelden of nooit een artiesten-generatie zich afkeeriger en onverzettelijker toonde tegenover de verlokkingen van geld, succes of roem, was er denkelijk geen plek in Frankrijk waar men met meer profijt kon filosofeeren over het contrast tusschen grootvaders en kleinzonen, dat moderne schrijvers zoo nauw aan 't hart ligt. Het trof te sterk om het te ontwijken.
Ginds, op den rand van het bosch, onder dezen zelfden hemel, had Jean-François Millet zijn woning, waarvoor hij per jaar 160 francs huur betaalde. Het is meer een hut dan een huis en men kan haar zien zooals zij was, nauwlijks langer geleden dan een menschenleeftijd. Vereerders hebben haar geconserveerd in den oorspronkelijken toestand. Behalve een uitbouw om souvenirs te bergen is er niets veranderd. Hetzelfde vertrek diende voor slaapkamer en atelier. Daar staat het notenhouten bed. In een hoek de groote schildersezel. Aan den gewitten muur de paletten met de laatste gedroogde kleuren welke de meester uitstreek. Aan een roestigen spijker hangt een oude jas van grijs geribbeld fluweel. Een poover, armoedig krot, waar de populairste schilder der negentiende eeuw met zijn gezin elken avond de boerenpap at. Als er tien francs in kas was mocht hij zich rijk voelen. Als hij het buitenkansje had om een liefhebber te vinden voor De Spinster, voor Aardappel-rooien of voor de Aren-leesters, kon hij de huur betalen en een paar duiten overhouden die moesten duren tot den volgenden meevaller. Hij stierf zooals hij geleefd had: armer dan een steenbikker. Dat was in 1875. Een zoo nabij jaartal en een zoo sjofele omgeving pakken u aan of gij wilt of niet. In deze drukkende ontbering groeiden de kinderen op van Jean-François Millet (naast meesterwerken die de tijdgenooten versmaadden) en geen halve eeuw daarna telde men den zoon van zijn eigen zoon millioenen neer voor vervalschte doeken, betaalde men elken krabbel, echt of onecht, met bankbiljetten. Hoe men ook oordeelt over Millet (b.v. dat hij meer nobel sentiment had dan techniek), hij beïnvloedde de schilderkunst tot den pas gestorven Max Liebermann. Met moeite verkropt men de sporen eener deernis waaruit fortuinen ontsprongen voor iedereen, uitgezonderd voor den meester en zijn erfgenamen. Vergeet niet dat de auteurswet slecht gemaakt is voor de schilders. De eerste verkoop onteigent hen voor altijd
en van de winst der latere transacties trekken zij geen cent.
Wegens deze wettelijke berooving zou men Jean-Charles, die den vereerden naam niet ongerept wist te bewaren, haast vergoelijken voor zijn grimeersels. Zijn geheugen was hereditair belast met de miskenning waaronder ‘grootvader’ gesukkeld had en die zijn eigen jeugd nog had vergiftigd. Het idée fixe dat boontje om zijn loontje komt misvormde zijn psyche. Denk u even zijn gemoedsgesteldheid in: Schilderijen die het atelier verlieten voor een bord linzen, op veilingen geprijst te zien voor tonnen gouds, terwijl de nabestaanden voortscharrelen in een fatsoenlijke armoedzaaierij! Wanneer men zooals Jean-Charles persoonlijk voor niets deugt, zou men anarchist worden voor minder. De handteekening nabootsend van ‘grootvader’ kon hij zijn geweten altijd paaien met de gedachte: ‘Dat is nog meer dan goed genoeg voor de kuikens die van Millet even weinig begrijpen nu hij dood is als toen hij leefde.’ Of: ‘Het is billijk dat de kinderen opdokken voor de ouders die “grootvader” lieten crepeeren.’ Die redeneering rechtvaardigt hem niet. Zij zou zijn verbastering echter kunnen verklaren.
Maar de klein-zoon beperkte zich niet tot invordering van familie-goed. Uit banale hebzucht verknoeide Jean-Charles een geval dat de psychologen kon interesseeren. Toen de negotie in Millet's vlotte - een Londensche firma maakte in enkele jaren tien millioen winst met zijn fraude - nam hij een vennoot voor de aanverwante artikelen. Het menschelijk probleem van grootvaders wissel, geïnd door den nazaat, werd gevulgariseerd tot een specimen van alledaagsche oplichterij. Met een huisschilder, die een ongemeen talent bezat voor picturale imitaties, liep hij de luizenmarkten af, op zoek naar oude doeken zonder lijst, zooals men er vindt bij elken voddenraper. Dit uitschot en afval der kunst, het museum der armen dat alle stijlen vertegenwoordigt, leverde hem de grondstoffen. Als kenner deed hij voor de beste deskundigen niet onder en met één oogopslag zag hij wat met een paar penseelstreken kon omgetooverd worden in een Corot met de parelende luchten, in een transparanten Sisley, in een donkeren Manet, in een bloesemenden Monet, in een roomigen Renoir, in een lumineuzen Boudin. Honderden dezer meesterstukken, behoorlijk geauthentificeerd door experts wier autoriteit nimmer betwijfeld werd door andere experts, zijn door tusschenkomst van gerenommeerde kunsthandelaars gesleten aan openbare musea en particuliere collecties. Honderden anderen, in aanmaak, werden vernietigd toen het parket zijn instructie opende. Een kleine honderd, voltooid, verschenen als bewijsstukken voor de rechters van Fontainebleau. Zij waren zóó onberispelijk nagebootst dat men ze niets kon verwijten dan de handteekening.
Zoo werd Jean-Charles een schakel van de internationale bende welke omstreeks 1905 een speciale namaak-industrie stichtte en sindsdien haar bedrijf regelmatig uitbreidde. Onder den schuilnaam André Mailfert publiceert een boetvaardig of rancuneus lid van het gilde juist een boek vol geloofwaardige onthullingen die een ware paniek zaaien onder kunstverkoopers en antiquairen. De schrijver, voormalig fabrikant van antiek, verklapt alle geheimen der corporatie, die sinds jaar en dag binnen- en buitenlanders, het rijk, de provincies, de gemeenten en de gewone burgers bedot, besteelt en exploiteert met de modernste werktuigen. Hij heeft hout ontkleurd met ultraviolette stralen, wormstekig gemaakt met buigbare electrische boren. Hij heeft vliegendrek gevaporiseerd met spuiten onder hoogdruk en opgelegde marqueterie doen bollen onder wisselende stroomen van koude en warme lucht. Hij heeft fonkelnieuwe schilderijen op de bevredigendste wijze verouderd, versche verf laten barsten, de doeken bestoven met het ontastbaar stof der eeuwen, overlommerd met een geruststellend patina, bestraald met de innigste en trouwelijkste goud-tonen. Hij ontveinst zijn bewonderende minachting niet aan de antiquairen die voor 100.000 à 150.000 francs aan den man brachten wat hij hun op factuur geleverd had voor 8 à 10.000 francs. En deze uitmuntende technicus schat het aantal valsche Corot's, Watteau's, Ingres', Millet's, Callot's etc. die over de aarde in omloop zijn, op 25.000 exemplaren.
Wij moeten ons waarlijk over niets meer verwonderen noch ergeren op onze gepleisterde wereld. ‘Het voornaamste is dat de klanten tevreden zijn’, opperde de afstammeling van den prehistorischen Barbizonschen bizon, die het de klanten nooit naar den zin kon maken. Een spreuk om in stuc te beitelen dat op marmer lijkt. Voor wie ooren heeft om te hooren ontvouwen deze woorden de wijdste vergezichten. Geen enkel kunstkooper inderdaad heeft tegen Jean-Charles een aanklacht ingediend, hoewel hij verscheidenen beschuldigde van een samenwerking waarover hij alleen durfde roemen.
[verschenen: 6 maart 1935]