Aan wie de beurt?
Parijs, 6 Januari [1933]
Op 31 December 1928 brandt de Paul-Lecat, in de haven van Marseille. Op 18 Augustus 1929 vlamt de Paris, op de reede van Le Hâvre. Op 21 Mei 1930 roostert de Asia, in de Roode Zee. Op 8 October van hetzelfde jaar licht de Lamartine het anker met vuur in het ruim dat zij niet kan blusschen en moet haar passagiers ontschepen te Toulon. Op 16 Mei 1932 verkoolt de Georges-Philippar in de Golf van Aden. Op 4 Januari 1933 flambeert L'Atlantique, op weg naar het droogdok, in het Kanaal. De Paul-Lecat, een goede kennis der Indisch-gasten, de Asia, een oude maar nog zeer bruikbare schuit, de Philippar en L'Atlantique, splinternieuwe, magnifieke vaartuigen, gingen verloren. De Paris en de Lamartine, mooie, nuttige booten, konden worden hersteld.
Zes groote scheepsbranden binnen vier jaren dat is veel voor de koopvaardij van één land. Er gebeuren ongelukken in alle marines van de wereld. Maar wanneer het fatum met dezelfde regelmaat, in dezelfde verhouding en op dezelfde manier de vloten teisterde der overige zeevarende naties, zou men elke week de zee geïllumineerd zien met een drijvende toorts. Het Fransche noodlot, alle proporties in acht genomen, is dus een record en als record een unicum.
Dat geeft een ongunstige reputatie. Er zijn passagiers, die zeggen: Ik reis niet met een Italiaansche boot, omdat de keuken er slecht is. Ik reis niet met een Engelsche boot, omdat men zich dood verveelt. Beide ongemakken werden door de Fransche scheepvaartmaatschappijen bestreden met een niet te overtreffen levenskunst, die aan het wonderbaarlijke grensde en alle concurrentie uitsloot. De Georges-Philippar en L'Atlantique waren een verlengstuk van la Ville-Sirène op de klotsende baren, het bedwelmende extract der hoofdstad in een notedop. Niets ontbrak er van alles wat de naam Parijs behelzen kan aan epicurisme en verfijning. Vandaag echter beginnen de passagiers te zeggen: Ik reis niet met Fransche booten, omdat ze branden als lucifers.
Doch de regelmaat, de schielijkheid, de onverklaarbaarheid en de onbedwingbaarheid waarmee het vuur losbreekt over Fransche zeepaleizen, berokkenen niet alleen een kwaden naam en overeenkomstige schade. Zij wekken ook den schrikkelljksten argwaan. Op de duizend krantenlezers die de ramp waarmee nieuwjaar aanvangt commentarieeren in de café 's en langs de straat ontmoet men er geen twee, die een dergelijke serie van mooie branden toeschrijven aan natuurlijke oorzaken, en niet één, die haar wijt aan het toeval. De benauwdste veronderstellingen vinden gewillige ooren. In marine-kringen oordeelt men kalmer, maar even pertinent. Nergens vergenoegt men zich met een normale verklaring. De Philippar is aangestookt en ook L'Atlantique. Door wie? Ik durf geen naam noemen en kan enkel constateeren, dat Rusland als zondenbok heeft afgedaan. Ergert u overigens niet aan deze geestgesteldheid. Bedenk even dat er gewettigde en ongewettigde psychosen kunnen bestaan. En stem toe, dat het Nederlandsche Volk terecht nerveus zou zijn, wanneer slag op slag en zonder dat er verder een haan naar kraait vier schepen in vlammen opgingen als de Pieter Corneliszoon Hooft. Alles wel beschouwd gedraagt de Franschman zich nog redelijk. De pers, de minister en de kapitein doen wat ze kunnen om de praatjes te sussen. Men kan hun niets verwijten dan dat zij in hun ijver het doel zichtbaar voorbijschieten.
Het moet erkend worden, dat sommige analogieën en sommige anomalieën de verdedigers der internationale ridderlijkheid voor een moeilijke taak plaatsen. Alle berichten helaas melden eensluidend, dat zoowel bij de Georges-Philippar als bij L'Atlantique de brand ternauwernood en zonder vertraging gesignaleerd was in een onbewoonde eerste-klas-kajuit, of het vuur brak uit de cabine der draadlooze telegrafie en dat op beide schepen de radio defect geraakte op hetzelfde moment, dat de brand ontdekt werd. L'Atlantique kon juist nog één haastig seintje zenden, alvorens rook en vlammen den marconist van zijn post verjoegen. Dat zou niets bijzonders beduiden, wanneer de brandende luxe-kajuit en de cabine der radio naast of boven of onder elkaar lagen. Maar zoowel op de Philippar als op L'Atlantique waren deze kajuit en die cabine gescheiden door verschillende geblindeerde dekken. Op L'Atlantique bevond de radio-cabine zich op dek E. Dit wil zeggen, dat de dekken A, B, C, en D en het sport-dek, tezamen de hoogte vormend van een huis van vijf verdiepingen, den eersten vuurhaard isoleerden van de draadlooze installatie. Wanneer een zoo zeldzame coïncidentie als het uitbreken van een onbluschbaren brand, de absoluut onregelmatige, onmogelijke verbreiding van dien brand, en tegelijk, als consequentie dezer mogelijkheid, de oogenblikkelijke vernieling der toestellen waarmee het onheil kan bericht worden aan de bewoonde aarde, aan de omringende schepen, de satanische uitschakeling der instrumenten welke hulp roepen, wanneer zulke onwaarschijnlijke coïncidenties, zeg ik, zich éénmaal voordoen dan aanvaardt men ze zwijgend en verbaasd, zooals een geleerde volgens de wetten der kansberekening mathematisch admitteert, dat een ketel water dien men op het vuur zet kan bevriezen tot ijs. Maar wanneer een dergelijke buitensporige, abnormale samenloop van omstandigheden zich binnen het jaar nauwkeurig herhaalt dan herkent men de
menschelijke hand. Het eerste evenement kon nog een paradox zijn van oncontroleerbare elementen. Zijn repetitie echter ontmaskert beide als de toeleg van een beperkt menschelijk brein, dat zelfs niet door vindingrijkheid uitmunt.
Zoo signeerde de dader of de groep der daders onbetwistbaar een misdrijf. Het draagt een fabrieksmerk, een identiteitsbewijs. Daar de natuur het gansche arsenaal harer krachten, harer combinaties en complicaties zou moeten aanwenden, om dezelfde gelijktijdigheden nog éénmaal te verwezenlijken, kan een gemiddelde boef zonder inspanning, zonder gevaar voor zijn persoonlijk hachje, het ongehinderd en doeltreffend uitvoeren op duizend en op tien-duizend schepen.
De moderne chemie is geen fabel. Zij stelt in staat, om een kleinen, zelfontbrandenden vulkaan te condenseeren in de afmetingen en in het uiterlijk van een potlood dat men verstopt achter een tengel, tusschen een matras, in een meubel, onder een tapijt, achter een schilderij. Maar wat een fabel is, een belachelijke, kinderachtige fabel, een sprookje, een verzinsel een leugen, dat is de macht van een banaal binnenbrandje, om een schip van 227 meter lengte en 30 meter breedte binnen de negentig minuten onhoudbaar te maken voor de bemanning. Bij de Philippar heeft men het plotselinge en alzijdige laaien der vlammenzee trachten op te helderen door de omstandigheid, dat alle patrijspoorten openstonden en werkten als schoorsteenen. Bij L'Atlantique heeft men de krioelende vuren toegeschreven aan de zuiging der winkelstraat die het schip in zijn lengte doorsneed. Bij beide (gebouwd op verschillende werven) door een overdaad van vernissen, lakken en opgelegd hout. En wij nemen aan dat zulke schepen kunnen branden. Zij hebben het getoond. Maar nooit zullen wij gelooven, dat een stalen vaartuig van 42.000 ton, al ware het speciaal gebouwd om te tochten, al lagen vernis en lak er van boven tot onder één centimeter dik op, een vaartuig toegerust met de dertien automatisch werkende vuurdichte schotten, volgehangen met branddetectors, blusch-apparaten en rook-maskers, een vaartuig, dat na de Philippar in voortdurende brandweeroefeningen op zijn qui-vive blijft, nooit zullen wij gelooven, dat op een dergelijke boot door gewone, alledaagsche middelen als smeulende sigaar, kortsluiting of onvoorzichtigheid een brand kan uitbreken, die hoewel doelmatig bestreden bij de eerste rookwolkjes, met zulken vervaarlijken spoed om zich heengrijpt, dat de kapitein niet alleen zijn schip binnen anderhalf uur moet ontruimen, maar dat hij zeven man moet achterlaten in de geblokkeerde stookplaatsen en dat twaalf anderen blakeren tusschendeks. Al zengden op
dezelfde minuut de gezamenlijke, electrische kabels, al ontploften stoomketels en olie-reservoirs, de omvang van den brand, zijn verwoedheid, zijn razend voortschieten zouden onbegrijpelijk blijven.
Deze redeneeringen zijn ongeldig voor een verantwoordelijk minister. Zij hebben het inconveniënt, dat men ze niet kan erkennen zonder terstond den staat van beleg toe te passen op het ensemble der Fransche koopvaardijvloot, waar chronische ongelukken gebeuren, tegen welke geen enkele brandspuit, geen enkele batterij van pompen is opgewassen. En men verdenke mij niet, dat ik overdrijf of voorbarig concludeer. Ik schreef tot dusverre geen woord over de Georges-Philippar. Ik wachtte op het deskundig rapport, dat zooveel troublante getuigenissen behelst, doch dat volgens een recente, categorische verklaring der regeering, nimmer verschijnen zal. Ik wachtte ook op den voortzetter van de sinistere reeks. Zoo zweeg ik eveneens over de nachtelijke loozing van 1500 ton benzine in de haven van Martigues, over de catastrophe van den onderzeeër Promethée, over de ramp van den trein van het vreemdelingenlegioen, over het déraillement van den Parijs-Marseille, over het even geheimzinnige déraillement van den Parijs-Basel, over den brand in de petroleum-raffinaderij van La Palice en de vernietiging van 3000 ton benzine en benzol, over den brand op de Middellandsche-Zee-scheepswerven waar de Philippar gebouwd werd, over den brand in een watervliegtuigen-fabriek waar onschatbare modellen verloren gingen en over een aantal andere manifestaties eener actieve, mysterieuze, nimmer ontraadselde, nimmer betrapte, nimmer bestrafte organisatie, die Frankrijk schijnt te omstrikken met een atmosfeer van terreur, paniek en onveiligheid. Zij motiveert, dunkt mij, voldoende de vraag: Aan wie de beurt?
Postcriptum van 8 Jan. 1933: Brand op de ‘France’ (27.000 ton) ontstaan in een eerste-klas kajuit en na twee uur spuiten met moeite gebluscht door de brandweer van Le Havre, waar het schip sinds September was opgelegd. Het vuur werd ontdekt door een nachtwaker, die zijn ronde toevallig een kwartier vervroegde.
[verschenen: 1 februari 1933]