Koninklijke Ommegang - Hare Majesteit te Parijs
Parijs, 24 Juni [1931]
Er loopen zeer weinig anecdoten over het bezoek, dat de Vorstin der Nederlanden gebracht heeft aan de Fransche hoofdstad. Daar de anecdote steeds in de schermen speelt en gewoonlijk de denkwijze weerspiegelt, welke achter goede manieren schuil gaat, doch daarom des te belangrijker is, mag men aan de afwezigheid van vertelsels of verzinsels een zeker gewicht hechten. Niets geeft een getrouwer beeld van de stemming dan een kletspraatje. Wat men zegt in toasten, toespraken en verslagen is van veel minder beteekenis, dan wat gesmoesd wordt onder ons, en een onderbewustzijn vertolkt, dat in het protocol gevangen zit. Waar de anecdote ontbreekt, daar ontbreekt ook de bijgedachte. En de eenige wrange echo, waaraan men ruchtbaarheid gaf, betrof generaal Braconnier, den chef van het Militaire Huis van den nieuwen president. Bij de aankomst te Parijs stoof de generaal af op Hare Majesteit, en zonder te wachten, dat onze gezant Jhr. Loudon hem voorstelde, begroette hij de Koningin met een even jovialen als stevigen handdruk. Hare Majesteit beantwoordde die voortvarendheid met een gracieuzen glimlach. Maar de Franschen, zeer verlangend onze gebiedster tegemoet te treden met de grootste reverentie, betreurden het zichtbaar, dat deze ambtenaar nog niet zijn vak verstond. Wijl geen andere indiscrete kantteekening een vijfdaagsch verblijf illustreerde, mag men eruit afleiden, dat het protocol ditmaal niets te maskeeren had: men was oprecht in den eerbied en in de hulde.
Om Frankrijk binnen te komen, had de Koningin het mooiste moment en den mooisten weg gekozen, welke uit ons vaderland ter beschikking staan: Den voorzomer, een heldere, zachte atmosfeer en den nachttrein. Men verlaat Holland in de lange schemering en in de zachte avondluchten, welke over de Brabantsche landschappen beneden den Moerdijk een onvergelijkbaar vredige, droomerige, gelukkige kleur spreiden, zoo sereen, dat men waant te reizen door de Elyseesche Velden. Men stoomt door het vaalste deel van België gedurende den nacht. Men overschrijdt de Fransche grens bij 't eerste glimpen van den dageraad. De zon, die rechts van den trein onderging, verrijst links en de paarlemoeren verschieten hergloeien aan een anderen horizon. Langzaam klimt het licht over de glooiende verten van het nog groene graan, doorschoten met roode klaprozen. Er is geen levend wezen in de akkers, geen mensch, geen vogel, geen rund, maar het land strekt zich uit in zulk een harmonische orde, in zulk een groeiende weelde, dat het hart opnieuw gaat zingen met de raderen der wagens, zingen in den morgen gelijk het zong in den avond. Men rijdt deze onafzienbare wisseling van bosschen en landouwen voorbij met een stille opgetogenheid over den sprakeloozen arbeid, die deze golvende einders vruchtbaar maakte en schoon in het stralend ontwaken. Overal in die rijke verlatenheid raadt men den mensch en met de stijgende zon schijnt de aarde naar den hemel te getuigen van een wijs beheer. Als er geesten zijn, die uit den aether hierop toezien, geesten, wien men rekenschap verschuldigd zou zijn, dan kunnen zij zich niet anders dan voldaan toonen over de toovers dezer tweede schepping.
Zoo nadert men in den jongen dag de heuvels van Parijs, bekronend slot-accoord der symphonie van ratelende wielen, uitslaand licht en gedachten, die over morgennevels aanzweven als een lied. De trein arriveert bij zevenen, wanneer de stad het leven gaat hervatten en die andere hymne aanheft, welke Honegger componeerde als kreten der wereld, ‘les Cris du Monde’. Zij klinken niet meer zoet en smachtend gelijk in ‘Louise’. De melodie verdween en ook de vocaliseerende venters, en zelfs de laatste instrumenten, het snerpende trompetje, dat een tijd geleden nog opschetterde boven de claxons en tot de hoogste verdiepingen. Maar als de Koningin aankomt, kan de in de vroegte toegesnelde Hollandsche kolonie hare vivats juichen en het volkslied inzetten, zonder te contrasteeren met het decor der halfleege straten en met de poëzie van den milden ochtend.
Na de officieele verwelkoming, te midden van bloemen, neemt de koninklijke familie plaats in een lange, snelle torpedo en vervolgt de reis naar het arcadische Chevreuse, oud en bekoorlijk dorpje, dat zijn naam gaf aan een der schilderachtigste valleien, en juist ver genoeg van het verkeer ligt om een ongerept landelijk karakter niet te ruïneeren door uitbreidingen en verkavelingen. Van de Gare du Nord rijdt de stoet der drie auto's dwars door Parijs en zal de stad verlaten langs den triomfweg der Champs-Elysées. Heeft de Koningin aan prinses Juliana, die hier voor 't eerst kwam, een dier indrukken willen bezorgen, een dier verrassingen, welke een jeugdig gemoed bevangen als een wonder en die het voor immer merken met de wijding, uitstroomend van een verrukkelijke stonde en een ongeëvenaard verschiet? Wie Parijs wil ondergaan als een kunstwerk, als een samengesteld monument, als een meesterstuk, dat, gebouwd door een lange reeks van koningen en keizers, zijn opperste voltooiing misschien bereikt heeft, moet het zien op een prillen, blauwen zomer-ochtend, wanneer een rozige en nog lage zon speelt langs den grijzen steen, wanneer de stad stil is als een museum en voor weinige uren schijnt te liggen buiten den duur, buiten het vergankelijke. Want overdag belemmeren de millioenen menschen, om ongetroebeld door te dringen tot de grootheid van den mensch.
Op het zeer protocolaire déjeuner in het Elysée debuteerde Madame Paul Doumer als presidente en als maîtresse de maison met een menu, dat door de Fransche gasten eenvoudig en uitstekend geoordeeld werd. Onder de 116 aanzittenden bevonden zich het bijna volledige kabinet, Philippe Berthelot en verschillende hooge ambtenaren van Buitenlandsche Zaken, de Fransche gezant in Den Haag, drie maarschalken (Pétain, Franchet d'Esperey en Lyautey), de militaire gouverneur van Parijs, generaal Gouraud, vertegenwoordigers van het Parlement en van de burgerlijke overheid. Van Hollandschen kant waren aanwezig Dr. Fock, de gezant en de leden der legatie, de consul-generaal, de militaire attaché, de architect van het Nederlandsch Paviljoen (Moojen) en het gevolg der koninklijke familie. Na den zeer geanimeerden maaltijd in de groote eetzaal, waar men van wege een vrij luidruchtige muziek slechts had kunnen spreken over koetjes en kalfjes, trokken Hare Majesteit en de Prinses zich terug in den salon. De eerste, die zich aan de zijde voegde der Vorstin, was Aristide Briand, weldra gevolgd door Pierre Laval, minister-president, en Paul Boncour, voorzitter der Commissie voor Buitenlandsche Zaken. Aan het diner, dat denzelfden avond gegeven werd in de Nederlandsche legatie en 34 couverts telde, assisteerden de President der Republiek en zijne echtgenoote, Paul Reynaud, minister van Koloniën, François Poncet, secretaris-generaal van Binnenlandsche Zaken voor Nationale Economie, Maarschalk Lyautey en Maxime Weygand, opperbevelhebber. Het zou verleidelijk kunnen zijn, om uit de namen een programma te vormen. Van de particuliere conversaties echter, gehouden bij het déjeuner en bij het diner, lekte geen woord uit. Zij kunnen zeer belangrijk geweest zijn, doch zooals gewoonlijk hebben wij ons moeten vergenoegen met de beschrijving der toiletten en de opsomming der gerechten. Hiervan vermoedelijk zal de geschiedenis het minst
gewagen.
Hare Majesteit, vergezeld van de Prinses en van prins Hendrik, heeft de Koloniale Expositie driemaal vereerd met hare tegenwoordigheid. Den eersten keer na een bloemengroet met de Hollandsche kleuren gebracht te hebben op het graf van den Soldat Inconnu. Het bezoek der Tentoonstelling begon te kwart over elf en sloot te één uur. Het geschiedde gedeeltelijk per auto, gedeeltelijk te voet. Voor alle paviljoens, welke de Koningin passeerde, stonden inboorlingen en koloniale troepen in 't gelid en presenteerden de wapens. Het tempeltje der Protestantsche missies, Madagascar, Indochina, Oost-Afrika, Marokko, Tunis, Italië en België genoten de eer eener afzonderlijke onderscheiding. De rondtocht eindigde bij het Nederlandsch Paviljoen, dat de Vorstin betrad tusschen een rij harer Indische onderdanen, onder wie het Balineesche ballet-corps, die haar met vaandels en parasols opwachtten en toejuichten. Hare Majesteiten waren vergezeld van Maarschalk Lyautey, aan wien zij herhaaldelijk hare bewondering te kennen gaven.
Den volgenden dag is de koninklijke familie teruggekeerd naar het Nederlandsche complex, dat zij uitvoerig en met voldoening bezichtigd heeft. De Vorstin richtte eenige minzame woorden tot de Balineesche danseresjes, die de Gebiedster verbeidden in haar sierlijksten tooi. België verwierf de symbolische gunst van een hernieuwd bezoek. Hare Majesteit scheidde na een kort verblijf in de Cité des Informations. Te elf uur was een koude lunch aangericht, waarbij Maarschalk Lyautey aanzat.
De derde rondgang, nogmaals een dag later, was geënscèneerd als bedwelmende apotheose. In het Commissariaat van Indochina gaven de minister van Koloniën en Maarschalk Lyautey een diner, dat volgens de voorschriften van het Hollandsch protocol niet langer duren zou, dan een uur. Het gastmaal werd besloten door een uitvoering der Cambodjasche danseressen, die onder hare spitspuntige kronen gedurende een kwartier intoneerden voor de doorluchtige toeschouwers. Vier jonge meisjes, dochters van hooge Fransche diplomaten en politici, boden met een exquise hofbuiging Hare Majesteit en prinses Juliana een geschenk aan van Marokijnsch leder, versierd met gouden arabesken. Toen begaf het gezelschap zich naar Angkor-Vat en beklom de trappen - 92 - van de zeven-torige, geschrijnwerkte pagode. Van de eindtreden dezer met leeuwen en draken afgebakende opvaart af heeft men een aangrijpend vèrgezicht over het Bois de Vincennes en het ensemble der Expositie. De avond was tropisch luw. Allerwegen fonkelden weerschijnen van regenboogkleurig licht, van geïriseerde pluimen der vlammende fonteinen, van vlokkige wemelingen in de donkere meren, van lampions wiegend in het boomenloof, van gele, roode, blauwe en blanke schijnwerpers. Uit de verte zoemde muziek aan als in een midzomer-nachtdroom. Uit de laagte galmden de toejuichingen eener tallooze en vervoerde menigte op naar dezen feërieken koninginne-troon van 92 treden, die in een luister van licht straalde als een visioen. ‘Inoubliable soirée’ riep Hare Majesteit uit, toen zij in Venetiaansche gondels, bedekt met Algiersche tapijten, langs eilanden met helroode cascades en een bont vuurwerk van sproeiende wateren, naar het Nederlandsche Paviljoen werd teruggeleid.
Maarschalk Lyautey is een magiër, die als Prospero uit ‘De Storm’, voor de laatste maal wellicht de Ariels laat spelen over zijn leven, dat het eindpunt nadert. In een hemelsch evenwicht stelde hij de daad naast den droom. Onze Koningin verleende hem een geestdriftige en onschatbare medewerking. Men kan na zulke waarlijk onvergetelijke dagen niet anders denken, dan dat dit poëtisch en practisch contact vruchtbaar zal worden in de toekomst.
[verschenen: 29 juli 1931]