Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDe keerzijdeParijs, 16 Juni 1931De boomen kunnen me niets leeren, zei Socrates. Als hij vandaag geleefd had zou hij zich neergezet hebben op het terras van een groot café op een druk punt. Het is een der aangenaamste en gemakkelijkste manieren om het leven gade te slaan. De stad stroomt voorbij als een film. Men kan haar rekken zoolang men wil, want op alle uren zijn er in Parijs een ongelooflijk aantal lieden, die niets te doen hebben dan kalmpjes over straat te slenteren. Een even buitengewoon aantal zit achter een glaasje om hen te bezichtigen. Het lijkt alsof niemand ooit werkt in dezen onuitputtelijken optocht van auto's en menschen. Ziehier nu wat ik binnen twintig minuten [aan] mijn marmeren en roestige tafeltje zag voorbijgaan, toen ik mij na volbrachte dagtaak een halte had uitgekozen op een hoek van de Place de Clichy, halverwege Montmartre: Een koopman in zijden kousen, spotgoedkoop. Een getulbande en getaande handelaar in verschrikkelijk Oostersche tapijten; hij offreerde een beeltenis van Josephine Baker als premie. Een teekenaar, die mijn portret wilde maken op een smerig papier; met wit krijt waarschijnlijk. Een handelaar in gebrande apenootjes, die elk zijner vermoedelijke klanten een curaçaosjeGa naar voetnoot64 naar den neus knipte alsof ze monjetsGa naar voetnoot65 waren. Een oude, gerimpelde doof-stomme, die een enveloppe voor me neerlegde en ze zonder een woord te spreken weer weghaalde. Een jonge onbeschrijflijk vuile bloemverkoopster, die er uitzag of ze den weg van de Spaansche grens naar Parijs te voet had afgelegd. Een zonderling personnage, die geglaceerde, doch onherkenbare vruchten verhandelde, geregen aan het soort van braadspit, waarmee men in arabische restaurants de vierkante stukjes schapenvleesch opdient (se-sateh). Een koopman in pistaches. Een ander koopman in hazelnootjes; beiden even gierig, want zij wierpen hun clientèle niets naar den muil. Een violist, die de Méditation de Thaïs jengelde op zijn Stradivarius. Een liedjeszanger zonder begeleiding; ‘j'ai ma combine’ beweerde hij gelijk iedereen die dezen zomer een beetje stem heeft; ‘combine’ staat helaas in geen enkele dictionnaire, maar het beteekent zooveel als ‘ik heb mijn zaakje’ en ieder gelooft 't. Een acrobaat-slangenmensch, die achterover zijn neus tegen zijn hakken duwde. Een handelaar in toegangsbiljetten voor de Koloniale Tentoonstelling; hij geeft ze één stuiver beneden den prijs. Vijf kranten-venters zonder overtuiging; zij droegen alle politieke partijen onder hun arm. Een koopman in speelgoed die een konijntje liet dansen tusschen de biertjes en de vermouth-cassis. Een dichterlijk jongmensch, die het gezang der vogelen nabootste op een houtje. Te zeggen, dat deze dames en heeren een welverzorgd uiterlijk vertoonden zou overdreven zijn. Maar te zeggen, dat, hun gelaat de merkteekenen verried der ontbering ware niet minder bezijden de waarheid. Geen van al deze lieden heeft iets stumperigs of stakkerigs. Zij zijn niet rampzalig. Zij verdienen hun brood. En daar Parijs krioelt van deze nijvere schooiers mag ieder uit hen concludeeren wat hij wenscht. Op hun manier getuigen zij nog van voorspoed. Het gebeurt zelden, dat men een origineelen bedelaar ontmoet. Dit buitenkansje viel mij te beurt op Montparnasse. Hij stapte achter mij een café binnen en vervoerde een koffertje, dat nagemaakte juweelen kon bevatten, pikante briefkaarten of een dier duizend snuisterijen, welke men articles de Paris noemt. De man verontschuldigt zich hoffelijk tegenover de bezoekers voor de genomen vrijheid en opent zijn taschje, waaruit muziek aanzweeft, want het is een gramofoon, die hij buiten opdraait. Hij heeft vier platen, dat is acht nummers, welke hij kiest volgens de behoeften van de wijk waar hij opereert, van den dag en van de stemming. In de Champs-Elysées houdt men van tango's, op Montparnasse van Grieg en Francis Poulenc, op Montmartre van alles. Een aria uit Faust, een jazz, een voordrachtsnummer, dat luidkeels giechelt of schatert en een kwiek liedje diene tot reserve. Als de plaat is afgeloopen gaat de uitvinder met de schaal rond. De kellners, niet gewoon aan het instrument en niet zonder waardeering voor het snuggere idee, vergeten hem de deur uit te zetten. De collecte valt altijd mee: Het publiek denkt met bewondering aan het kapitaal, dat de man in zijn bedrijf moest steken. Het helpt hem royaal met de aflossing. ‘En als de platen versleten zijn?’ vroeg ik dezen artist. ‘Als er eentje schor wordt,’ antwoordde hij, ‘laat ik ze bij ongeluk op den grond vallen en huil een traantje. Het gebeurt maar zelden, dat de een of andere brave kerel mij de stukken niet vergoedt.’ De ordinaire draaiorgel-man zou nergens meer geduld worden en deze geslepen rekel is zijn opvolger in de rechte lijn. Hij houdt voeling met zijn eeuw en bezit aanpassingsvermogen. Als het nieuws eraf is of als de concurrentie te groot wordt, zal hij door Parijs zwerven met een draagbaar radio-toestel. Voor een aalmoes zal hij verbinding geven met Langenberg of Hilversum. Zijn nakomelingen zullen zonder twijfel schooien met de televisie. Waar zijn het marmotje en de vlooien-vangende wistitiGa naar voetnoot66 van weleer? Zelfs de bedelaars werden modern. Het is een uitgezochte tijd voor onverwachte ambachten. Het menschelijk instinct moge naar de maan gaan, het intellect staat geenszins stil. Als men de lichtgeloovigheid van het menschdom meten kan naar de verschillende wijzen, waarop 't zich laat bedotten, dan lijkt de volgende truc kenschetsend. Neem een steentje van een bepaald gewicht, stop 't in een platte doos, wikkel ze in een papier, doe er een touwtje om en verzegel ze desnoods. Schrijf op 't pakket: ‘Te overhandigen aan den heer Durand tegen twintig francs.’ Geef het aan de kassierster van een café (ze dienen voor alles) en leg haar uit, dat een kennis het pakje komt halen tegen betaling. Ga dan naar een naburig postkantoor en redigeer in twee of drie exemplaren, welke men toevallig laat slingeren, de volgende mededeeling: Uw gerepareerde gouden horloge ligt in (hier naam en adres van het café). Vraag het aan de kas op naam van Durand. Wees zoo goed om twintig francs te geven voor reparatie-kosten. Er is altijd een stommeling, die het papier vindt en profiteeren wil van de gelegenheid. Hij haast zich naar het café, vraagt het pakket, betaalt en maakt zich uit de voeten om het horloge op zijn gemak te bekijken. Hij vindt een steen. Doch waarover en bij wien zal hij zich beklagen? Was hij zelf niet de voornaamste schavuit in de schelmerij? De verzender van den steen gaat een dag later het geld opvorderen. Als hij iederen dag van buurt verwisselt kan hij zich maanden lang een schappelijk inkomen verzekeren en met een gerust hart, wijl deze oplichterij onder geen enkel artikel valt van de Fransche wet. Dit is knap verzonnen. Het vereischt een hersenarbeid en een psychologischen kijk, welke den auteur rangschikt onder de achtenswaardige talenten. Maar zoo er graden zijn in de misdrijven, welke plaats zal men den moordenaar moeten aanwijzen, die eindelijk het unieke en afdoende middel vond om een lijk spoorloos weg te moffelen? De misdadiger in een villa te Aix met de twee lijken van een volwassen man en vrouw. Hij was advocaat, verkiezings-agent en chemist, drie nuttige bekwaamheden, maar zijn kennis van de chemie gaf den doorslag. Hij kocht honderd liter vitriool in Marseille en transporteerde ze in een auto naar zijn woning. Hij legde de lijken gekleed in de badkuip, begoot ze met het zwavelzuur (voorzichtig voor gevaarlijke spatten!) en wachtte geduldig tot ze waren opgelost in een vloeibare brei, de beenderen zoowel als de schoenen, de horloge-ketting zoowel als de halsboord. Dat duurde drie dagen. Toen schepte hij de badkuip leeg met een emmer en goot den afgrijselijken inhoud leeg in zijn tuin. Eenvoudiger kan het niet doch er moest iemand komen, die er 't eerst aan dacht. Hij werd bij dit werk geholpen door twee vrouwen, Oostenrijksche genaturaliseerden, die hij in zijn macht had, en nimmer ware iets van de escamotage uitgelekt, wanneer een banale oplichtersstreek het trio niet had gedesorganiseerd. Het meest treffende van deze ontdekking is misschien nog, dat de chemische vernietigingsmethode door een jong debuteerend romancier uitvoerig verhaald werd in een boek, dat geschreven moet zijn, terwijl de nog onbekende misdaad gebeurde in de werkelijkheid. Deze veelbelovende fantast heet Monsieur de Rienzi. In ‘Tremblante et Nue’ vermoordt Nadia Jordan haar man, een oud en geleerd dokter, met behulp van haar amant, den chauffeur Serge Vassilief, en te zamen liquideeren zij den hinderlijken echtgenoot in een bad van zwavelzuur. Zij vergeten echter om ook zijn costuum te vernietigen, dat netjes wordt teruggevonden in een kleerkast. Coïncidentie is flatteerend voor de verbeelding of voor de intuïtieve vermogens van den heer de Rienzi. Zij bewijst ook, dat er weer een nieuw satanisme in de lucht hangt. [verschenen: 22 juli 1931] |
|