De schellen van de oogen
Parijs, 16 Maart 1928 [moet zijn: 1929]
Toen de ‘onafhankelijke experts’, Pierpont Morgan, Owen Young, Parker Gilbert, Schacht, Montagu Norman, Revelstoke, Moreau, en de andere leden van The Nameless Order die het lot der naties bestuurt, zich elf Februari geïnstalleerd hadden op de zesde verdieping van het Hotel George V, zich gedwee hadden laten kieken en filmen (‘opstaan’ commandeerde een fotograaf en al deze koningen der aarde namen de pose), stuurden zij de journalisten en andere lastposten naar huis, sloten de deuren, en verdwenen in nacht en nevel. Gelijk de toovenaars Merlyn en Klingsor omringden zij hun burcht met een onzichtbaren, onverbreekbaren gordel. De zalen waar zij beraadslaagden en dicteerden, werden eenzaam als het eiland van Robinson Crusoë. Hunne secretarissen en typisten waren met stomheid geslagen. De papiermanden bevatten geen enkelen snipper, waard om aan elkaar geplakt te worden.
Terwijl de reporters van de gansche wereld de woning van Foch sinds een maand belegeren, dag en nacht huizen in de café's der omgeving van de Rue de Grenelle, waar de Maarschalk ziek ligt, thermometer en polsslag seinen, gaat men in het Hotel George V zijn gang als in alle andere hotels. Niemand weet nog dat er een zesde verdieping is. Men praat over Lotte Lehmann, die in de Opéra Elsa zong in het Duitsch naast een Franschen Lohengrin, over Lotte Schoene, die Mélisande zong in de Opéra-Comique, over het laatste tooneelstuk van Henry Bernstein, over de vrouwelijken colonel van de Royal Army, over de maskers en den optocht van Mi-Carême, over Violette Morris, de winnares van den Bol d'Or (vier-en-twintig uren achter het stuurrad op keiwegen) die zich de borsten liet amputeeren, welke haar tot niets dienden, over den hazewind van Maud Loty, eerst gestolen, daarna overreden (verzekerd tegen één millioen) en definitief uit de circulatie, over de politieke malaise, over de drie honderd dooden welke de kou maakte in de Rijnsche kazernes, over de kansen op den val van het ministerie, over de tegenspoeden van Trotzki, over de Radio-Eindhoven die hier onhoorbaar werd, over de misères van de telefoon, over de uitbreiding van Parijs, over de twintig duizend gemeenten, die, beter laat dan nooit, een postpakketten-dienst krijgen, over het deficit der handelsbalans, over het record van Seegrave, over Mexicaansche, Spaansche en Chineesche revoluties, over de honderd-zes-en-twintig bankiers die sinds het begin van dit jaar de biezen pakten en slechts gedeeltelijk achterhaald werden, over de rennen, over de mode, over de eerste vleugen van lente, - men spreekt over duizend andere interessante dingen.
Maar men kikt met geen woord over de onafhankelijke experts. De spotbladen zelfs, welke leven van geruchten, praatjes en zelfkantige anecdotes, zwijgen als visschen tegenover het comité der machtigen. De geheele Fransche Pers gehoorzaamt met een ongekende discipline aan het gegeven consigne: de experts bestaan niet. En als Doctor Schacht onverwacht twee dagen naar Berlijn vertrekt gaat hij voor de verloving van een neef. Het is bewonderenswaardig, merkwaardig, verbazingwekkend en benauwend.
Aan geduld ontbreekt het ons niet, want een Parijsche maand, de maand dat deze stilte heerschte, is niet lang. Het heugde ons overigens dat het Comité-Dawes in 1924, van 14 Januari tot 9 April, vier en vijftig volle zittingen noodig had en tallooze bijeenkomsten der commissies, waarvan tachtig alleen gewijd aan de stabilisatie, voor een Plan dat reeds in 1928 lacunes vertoonde en ongevallig werd. Vanaf den beginne hadden de nieuwe beschikkers, die men het Comité Owen Young doopte, zich verdeeld in drie ondercommissies, voor de vaste transferten, de voorwaardelijke transferten, de leveranties in natura, en de te regelen kwesties waren zoo gecompliceerd, zoo veelomvattend, zoo technisch, zoo terugstootend, dat niemand zich verwonderde over den langen duur der voorbereidende werkzaamheden, en zoo afgezaagd, dat men de weinig benijdenswaardige deskundigen gaarne overliet aan hun eenzaamheid.
Als iets ons hinderde was het dat de experts, wier onafhankelijkheid met ophef geëischt werd door Duitschland, regelmatige en nadrukkelijke orders kregen van de Duitsche Pers, tenminste wat hun eigen gedelegeerden betrof, en dat de Duitschers van uur tot uur bleken ingelicht over de voorvallen der zesde verdieping, terwijl de Fransche kranten stommetje speelden, en hun verslaggevers stuurden naar binnenbranden, moorden, ongelukken en wedstrijden. Wij zijn niet gewend dat de Franschman een zoo blind vertrouwen toont in zijn vertegenwoordigers. Klaarblijkelijk hadden wij te doen met afgesproken werk, en het kon niet anders of er moest wat achter zitten. Elken dag verwachtten wij dat een bom of een lichtsein den horizon zou opklaren.
Tevergeefs. Toen in de vijfde week zijner bezigheid het Comité de discussies begon omtrent de plannen eener ‘internationale bank van betalingen’, ingediend door de Amerikanen, en de publieke opinie kwasie werd uitgenoodigd om zich kenbaar te maken aangaande een uitvoerige Memorie welke deze plannen toelichtte, scheen het oogenblik gekomen om te zeggen: nu of nooit. Ik heb die memorie gelezen, herlezen, nogmaals herlezen, zeker niet als expert, evenmin als bankier, maar als iemand die niet gansch ongevoelig is voor het groote of kleine spel van gedachtenbeelden, en ik ben geneigd den tekst te beschouwen als een der extravagantste welke de wereldgeschiedenis kan nalaten tot de zon zal uitdooven en de aarde gaat vergruizelen in asch. Het behoort tot dezelfde klasse van ideeën als het gebaar van Xerxes, die de zeeën deed geeselen welke zijne schepen vernietigde: het is naïef en subliem tegelijk. Het reduceert de globe, hare landen en wateren, de volken en de elementen, tot de afmetingen van een sfeer, die draait in de handen van een kind, en waarop de continenten met hunne afgronden van geest en stof, ziel en materie, voorbij vlieden als in den droom des Scheppers. Deze magnaten dragen den aardbol in hunne rechterhand als de harten, klaveren, ruiten en schoppen Koningen, en hij heeft het gewicht van speelgoed voor hun wil en hun macht.
Het plan eener Bank, op te richten in een klein land en vrij van belastingen, welke Clearing-House zou zijn van het Universum, een Bank, waarheen als naar een immense delta alle rijkdommen der wereld zouden toestroomen, om na gefilterd te zijn als manna neer te dalen over die takken der menschheid, welke waardig bevonden zouden worden, een almachtig instituut dat naar welbehagen ebbe en vloed, regen en zonneschijn, schaarschte en overvloed zou brengen over gansche volksstammen, dat behalve een Tempel, de eenige hoogste financieele autoriteit zou zijn, het opperste gezag, een instelling waar een handteekening de welvaart van een werelddeel kan te voorschijn roepen of breken gelijk men een Goudsche pijp breekt, een Mogendheid welke regeeringen en Parlementen, legers en vloten, profeten en omwentelaars zou laten dansen als marionnetten, die de koorden in handen zou hebben van alle beurzen, - voorwaar, dat is grandioos, cyclopisch, gigantisch, babylonisch en pyramidaal.
En hoewel de auteurs, die Amerikanen zijn, en in de schaduw wonen van wolkenkrabbers, zich de aarde met haar inhoud nog slechts voorstellen als een statistische tabel, het plan is zoo mateloos dat de ontwerpers er zelf van schrokken in dat gedeelte van hun wezen waar zij nog contact behielden met ons, gewone menschen. Want dat is het naïeve, naast het sublieme: deze Titanen schreven hun Memorie niet enkel in den conditionalis, in de voorwaardelijke wijs, maakten hun opzet niet alleen ondergeschikt aan onzen goeden wil, alsof zij ons een cadeau doen, een weldaad bewijzen, doch verwittigen ons met een ontstellende, hoewel verborgen openhartigheid van het risico dat wij loopen, maar dat zij, gelijk vanzelf spreekt, zullen vermijden en ondervangen.
Laten wij trachten een blik te slaan op dit esoterische proza en een paar sluiers op te heffen van het raadsel. Beduidt de verzekering ‘dat de op te richten onderneming stipt vermijden zou om de bestaande bancaire en commercieele instellingen concurrentie aan te doen’, niet hetzelfde als dat zij het zou kunnen doen? Wil de zin: ‘dat zij in enge samenwerking zou handelen met de centrale emissie-banken’ niet hetzelfde zeggen als dat zij dit ook zou kunnen nalaten, dat zij de emissie-banken zelfs zou kunnen dwarsboomen?
Wanneer beweerd wordt ‘dat de activiteit der Bank in elk land geleid zou worden met de bedoeling haar actie te richten en ondergeschikt te maken aan de politiek der centrale bank van dit land’, volgt daar niet uit dat het tegenovergestelde zeer wel denkbaar is, en dat daartegen niets bestaat dan zulk een platonische garantie? Zoo men zegt ‘geen super-bank te willen stichten, geen enkelen domineerenden invloed te willen uitoefenen’, mag daaruit niet geconcludeerd worden dat alle factoren om een super-bank te vormen en de hegemonie te voeren aanwezig zijn? Zoo deze wereld-bank suggereert dat zij zeer op voordeelige manier zou kunnen meehelpen om de Reichsbank en de andere emissie-instituten de stabiliteit hunner munt te verzekeren, om den bloei der zaken te bevorderen, impliceert deze mogelijkheid niet terzelfder tijd haar tegendeel? Kunnen de diensten welke zij voorspiegelt met haar ‘reservoir van vreemde valuta’ niet door een telefoontje of een radio omgezet worden in ondiensten?
En als het plan voorziet ‘dat de bank, wat de administratie betreft, geen politiek karakter zou moeten hebben, internationaal zou moeten zijn, en beschermd tegen elke pressie van financieele invloeden’, toonen deze bedenkingen niet voldoende aan, hoe het gevaar bestaat dat juist het omgekeerde zou kunnen gebeuren?
Wie ter wereld - en dit is het comble, de clou, de reden om zich duizend maal te bedenken, om uit zijn vel te springen - wie ter wereld, hetzij de Bank van Engeland, van Frankrijk of van Duitschland, zou iets vermogen tegen een Instituut dat zou werken met een kapitaal van twintig milliard dollars, van den dag af dat zulk een Instituut begint te functionneeren? Heeft het niet de middelen om zijn statuten te interpreteeren, te wijzigen desnoods, gelijk het verkiest?
Ik verwachtte na de publicatie van dit plan der experts een ontploffing, een soort van onafhankelijkheidsverklaring der Fransche Republiek. Er gebeurde niets. Geen enkel der groote organen heeft het mondiale Bank-ontwerp geanalyseerd of gecritiseerd. De regeering houdt zich voor den domme, de experts vielen terug in de nevelen van het Hotel George V. Ik beschouw het monumentale ontwerp der Amerikanen, dat als de god Janus twee aangezichten heeft, het eene goedig, het andere dreigend, als absoluut onverwezenlijkbaar, zoo den volken nog een greintje heugenis rest van het oude, onuitroeibare, ingeschapen vrijheidsideaal. Maar wanneer het zich verwezenlijkt, voltrekt zich, mèt de meest fantastische, de meest matelooze tyrannie, mèt de als idee meest grandioze creatie van het rekenend, cijferend brein, tegelijk het ongehoordst schandaal: millioenen dooden zouden gevallen zijn om Europa en de wereld in slavernij te voeren van den dollar. Om u de waarheid te zeggen heb ik geen andere hoop dat dit niet gebeuren gaat dan op Engeland: dat ‘mr. Brittling sees it through.’
[verschenen: 18 april 1929]