Unvollendete
Parijs, 30 Juli 1928
De brave Schubert, die zijn leven lang geen twintig bewonderaars kon vinden, wiens woonkamertje groot genoeg was voor zijn heele publiek en die den laatsten adem uitblies te midden van koffers vol manuscripten, moet in de Elyseesche Velden raar hebben opgekeken toen hij zag dat zijn naam honderd jaar na zijn sterfdag diende als wachtwoord voor de annexatie van Oostenrijk aan Duitschland. Hij mag de ijdelheden van hierbeneden sinds een eeuw aanzien met het ‘lodderoog’ van Vondel's Constantijntje, hij heeft verbaasd gestaan in de harmonie der sferen. Wij trouwens ook, die de aardsche dingen beschouwen met meer animo. Wij waren niet in Weenen, doch kunnen ons zulke muzikale betoogingen als het zangersfeest levendig voorstellen. Wij hebben ook niet de eer Schubert persoonlijk te kennen. Maar afgaande op wat wij weten van zijn karakter en van zijn werk gelooven wij te kunnen verzekeren, dat hij de eerste zou zijn geweest om zulke verzamelingen te ontvluchten met zijn verschrikste oogen, en dat hij zich verbergen zou in een prieeltje om een etherischer muziek te zoeken.
De Schubert-manifestaties hebben in Frankrijk een onmetelijken indruk gemaakt. Duitschland heeft Oostenrijk voor 't aanschijn van het gansche Universum aan zijn hart gedrukt en iedereen voelt dat het niet van plan is het nog ooit los te laten. Vier legerkorpsen hebben met trouwe borst en eensgezind hun Deutschland, Deutschland über alles, gegalmd en de Weeners hebben geapplaudisseerd. En nog: Loebe, de president van den Rijksdag, heeft geapplaudisseerd. En Loebe is socialist. Hij is socialist gelijk Hermann Müller, Rijkskanselier. Wat hebben de Franschen niet verwacht en gehoopt van de Duitsche socialisten! Zij hadden zich het geweld aangedaan om te vergeten dat Hermann Müller precies dezelfde was, die op het socialistisch congres te Parijs, vlak voor het uitbreken van den oorlog, aan Jean Jaurès plechtig verklaarde dat in geval van oorlogsverklaring geen enkel Duitsch socialist zou marcheeren. Het eerste wat de Duitsche socialisten deden toen de krijg uitbrak, was, te marcheeren naar het standbeeld van Bismarck om hunne roode vlaggen te verbranden en als één man voor de oorlogscredieten te stemmen.
Voor zulke dingen zal de Franschman immer verstomd staan. Een idee is voor den Franschman een geloof, en beheerscht al zijn doen en denken zoolang het idee levend blijft.
Ik heb niet de minste sympathie voor de Fransche socialisten, doch moet erkennen dat zij hun idee den ganschen oorlog zijn trouw gebleven. Het schijnt hun geen moment te deren dat de internationale broeders aan de overzijde van den Rijn onbetrouwbare opportunisten zijn. De Fransche socialisten zouden het een onvergeeflijk imperialisme achten, wanneer Frankrijk Monaco wilde annexeeren, of het Saar gebied, of ook maar een stuk van de Sahara, doch diezelfde socialisten handelen alsof zij het doodgewoon vinden dat Hermann Müller en Loebe de Anschluss eischen van Oostenrijk, en straks van een stuk Silezië, en daarna van den Poolschen corridor, en dan van Pilsen, het vaderland van de ontelbare hectoliters Pilsener Bräu, welke bij de Schubertfeesten verzwolgen zijn, en dat helaas nog in Bohemen ligt. Deze Fransche beroeps-internationalisten en beroeps-pacifisten vinden het absoluut niet vreemd dat hunne overrijnsche partijgenooten zich gedragen als wasechte nationalisten. Voor hun part annexeeren Müller en Loebe Elzas-Lotharingen en desnoods de rest van Frankrijk. Zij zien daarin noch bezwaar noch gevaar. Zij zijn fanatieke vaderlandsloozen. Van alle oorlogen accepteeren zij alleen den burgeroorlog. Zij zullen de laatsten zijn om te protesteeren tegen het imperialisme van Müller en Loebe. Dat is gewoonweg ondenkbaar.
In kalme tijden moge deze stekeblinde, onverantwoordelijke houding minder in de gaten loopen en onschuldig lijken, wanneer het Duitsche gouvernement koelbloedig een stuk verzet dat tot een nieuw mat voert, merken de Franschen wat zij aan hun socialisten hebben. Het zijn geen verraders. In de verste verte niet. Zij zijn loyale, consequente idealisten en als zoodanig veel kwaadaardiger. Want een idealist slikt alles, hoon, bedrog, verguizing, misrekening, alles, omdat idealisme tot de organische gebreken behoort in denzelfden zin als een hazenlip of een slechte spijsvertering. Een idealist kan niet anders. En één Liebknecht, zelfs al wordt hij neergeschoten, verzoent hen met de gansche bende verkapte pangermanisten, die zich socialisten heeten. De Franschman is nu eenmaal buitensporig naief. Wanneer hij ziet dat hij voor den zoveelsten keer beetgenomen wordt, zal hij een hoop lawaai maken om zijn geweten een beetje te sussen en een vlaag van desillusie te loozen. Maar in zijn binnenste blijft hij zijn ideeën trouw, al zou zijn land er bij omkomen. De radicalen zetten zich schrap tegen hunne trawanten der S.D.A.P. Zij sommeeren hun medeplichtigen om een gedragslijn, die eensklaps noodlottig blijkt, te laten varen. De gematigde republikeinen schreeuwen moord en brand.
Doch dat is allemaal gezwets en geschreeuw in de ruimte. Words, words, words. Zoodra het erop aankomt om te reageeren met een daad, is iedereen met stomheid geslagen. ‘Zij zullen niet durven’ is het laatste parool, de laatste hoop welke men aanvoert tegen de dreigende annexatie. De Duitschers kunnen gerust durven. Geen enkel Franschman zal het initiatief nemen om zich metterdaad te verzetten tegen deze gebiedsuitbreiding, welke gelijk staat met machtsuitbreiding. Evenmin als men zich in 1908 verzet heeft tegen de annexatie van Bosnië, waaruit zes jaar later een wereldoorlog zou volgen.
De gebeurtenissen blijven zich ontwikkelen alsof het socialisme eene uitvinding is, welke enkel gedaan werd ten voordeele van Duitschland. En wanneer de Schubert-feesten een onmetelijken indruk maakten op den Franschman, geschiedde dit niet wijl hij voor de verrassing stond van een onbekend feit, doch wijl de dwang van een onvermijdelijk feit hem geopenbaard werd. De Duitschers hebben niet de minste reden om op stel en sprong een land in te palmen dat door geen enkele barrière van douane, post, of wat ook, van hen gescheiden is. Zij weten dat de Fransche bladen schrijven: ‘Laten wij in Mainz blijven opdat zij Weenen niet binnen trekken.’ Want er zijn Franschen wien het ondiplomatisch lijkt over de Oostenrijksche annexatie te spreken zoolang de Rijn bezet is. Maar aan dit alles en nog wat hebben de Duitschers maling. Zij permitteeren zich zulke onhandigheden met plezier en houden ervan om zich dommer voor te doen dan zij zijn.
Sinds een paar jaren beginnen zij in te zien dat de schijnbare nederlaag van 1918 een onschatbare gave is der Fortuin, een wenk van het Fatum. Een slappe bondgenoot verbrokkelde zich in een aantal machtelooze en onderling harrewarrende staatjes. Voorloopig verloren zij Elzas-Lotharingen, doch compenseeren deze vermindering met zeven millioen Oostenrijkers, in afwachting van de rest. Een solide, onomstootbaar blok, een droom van eeuwen, een Mittel-Europa is tegen alle waarschijnlijkheid in verwezenlijkt. De Hohenzollern, die in de duistere middeleeuwen een hoogen tol hief, won het van den Habsburger, die eene vaste burcht had. Al is de Hohenzollern voorshands onttroond, de Schikgodinnen hebben eene rivaliteit, waarmee de geschiedenis van ons continent honderden jaren vervlochten werd, beslecht ten voordeele van het Duitsche Huis. De Mark is, tien jaren na de gigantische worsteling, zes francs waard!
De Franschman liet zich alle kansen ontglippen, omdat hij wel de kracht, doch niet meer de mentaliteit had van den Overwinnaar. Hadde hij die mentaliteit nog bezeten, hij zou geen seconde geaarzeld hebben om de politiek der Fransche koningen te hernemen, zoodra de klaroenen van den Wapenstilstand weerklonken. Die politiek bestond in de systematische versnippering van Duitschland. Maar Frankrijk was ridderlijk, of Frankrijk was beu, of Frankrijk was kortzichtig. De onbarmhartigen, zooals generaal Mangin, hadden niets te vertellen. En wie won den Oorlog? Niet de geallieerden. Neen, Duitschland won den Oorlog. Een toevalligheid (maar was het toevallig voor de leiders van het ras?) werd tot klaar symbool: sinds jaar en dag zong men Deutschland, Deutschland über alles op de melodie van Gott erhalte Franz den Kaiser.
Dit zijn geen paradoxen. Over eenigen tijd zal wellicht tot klaar symbool worden de toevalligheid die zorgde dat men in de Fransche kerken den Te Deum Laudamus, de dankzeggings-hymne, zong op de melodie van...... Deutschland, Deutschland über alles. Dit is geen verdichtsel, doch werkelijkheid. En dat dit alles geen paradoxen zijn, begint ook de Franschman te bespeuren. Het is lang geleden dat Frankrijk een stelselmatige buitenlandsche politiek had. Men kan van datum tot datum terugschrijden in het verleden, tot vóór Sadowa, waar het Oostenrijk liet verpletteren door Pruisen, men vindt Frankrijk bij elken datum in gebreke tegenover zijn eigen welzijn. Sinds de dagen van Caesar verzet het zich tegen een onverzoenlijken vijand, die over den Rijn zijne vruchtbare landouwen wil binnenvallen. Eenmaal drong die vijand door tot Bordeaux, alles te vuur en te zwaard verdelgend. Doch zelfs van de vier invasies der vorige eeuw heeft het niets onthouden, niets geleerd. Nu, terwijl Duitschland manoeuvreert naar eene gebiedsuitbreiding waardoor twee van Frankrijks eventueele bondgenooten, Tsjeko-Slovakije en Zuid-Slavië, bedreigd worden in de flanken, ziet de Fransche republiek lijdelijk toe, herstelt Briand van een ziekte die niet genezen kan, aarzelt het ministerie van Buitenlandsche Zaken zonder werkelijken chef, en laat de dingen hun beloop gaan.
De Frankfurter Zeitung die de onrust observeerde, die de Schubert-feesten in de Parijsche Pers te voorschijn riepen, schrijft dat de Franschen eenmaal zullen lachen om hun redelooze angsten. De Franschen wensen niets liever; doch niets is minder zeker. Men kan even goed voorspellen dat zij eenmaal tranen zullen storten over een toegeeflijkheid, welke den vrede niet gediend heeft. Het ongeluk wil, zegt een radicaal blad ‘dat elke Fransche concessie, alle politiek van inschikkelijkheid, welke met zooveel halsstarrigheid door de socialistische fractie verdedigd wordt, geen ander resultaat heeft dan het germaansche nationalisme aan te vuren, te doen toenemen, en op te schroeven.’ Maar als twee zaken vaststaan, dan zijn het deze: dat de dagen om te lachen nog niet zijn aangebroken. Dat Duitschland veilig het pact van Kellogg kan onderteekenen zonder reserve of restrictie. Wanneer de Duitschers reeds vergeten zijn dat zij brood aten van zemelen, hun koffie-boonen in suiker-klontjes telden, eindelooze koolsoepen slurpten, tot de knieën in het water stonden in de loopgraven, met de ratten als eenige levende wezens tot gezelschap, kou leden, en elken dag de ellenlange doodenlijsten raadpleegden, als de Duitschers reeds vergaten over welke rampen de sterren schenen, de zon oprees en de aarde hare bloemen bleef strooien, deze verschrikkingen zullen de Franschen nog lang in 't bloed zitten. Of dit goed of slecht zal zijn voor de toekomst, weet ik niet. Maar laat de twee-duizend-jarige tegenstander durven. Hij kan nog eenigen tijd kapen wat hij wenscht.
[verschenen: 4 september 1928]