Het onafwendbare?
Parijs, November 1926
De lieve gezellin, die onze zorgen draagt heeft uitgemaakt, dat dezen winter hare rokken zullen worden verminderd tot boven de knieën. Het is een zonderling idee om met doorschijnende kousen tot zulken maatregel over te gaan in het koude jaargetijde, en in zulk een elementair costuum den snerpenden of onbescheiden wind te trotseeren. Dat is echter hare zaak, want, hoewel zij er niet naar uitziet, onze zorgzame gezellin, zij is meerderjarig. Laten wij haar dankbaar zijn, dat zij, met mevrouwelijke scherpzinnigheid, gedacht heeft aan een onvermijdelijk inconvenient: zij heeft zich afgevraagd, hoe het mogelijk is, zelfs met gesloten dessous, wanneer zij zich op een stoel zet, om eene decente houding te bewaren. Zij had zich nog meer kunnen afvragen. Bij voorbeeld, hoe het mogelijk is, om zelfs met gesloten dessous, in deze spaarzame kleeding de monumentale trap der Groote Opera te beklimmen, zonder dat de meneer die vier treden lager haar volgt, eene rolberoerte krijgt, of struikelt. Wat dan ook hare beweegredenen zijn, onze gezellin heeft de moeilijkheid op vernuftige en elegante wijze opgelost. In plaats van dessous (al waren zij op slot en grendel) heeft zij besloten dezen winter een pantalon te dragen in den vorm eener jockey-broek en vervaardigd van een kostbaar weefsel. Ik vermoed dat het vleeschkleurig zal zijn. Maar welke tinten, boven de knieën, worden niet ondanks hare beste bedoelingen verrukkelijk? Doch wat zijn de bedoelingen onzer teedere gezellinnen? Van boven verdedigd door eene borstwering van aluminium, van onder beschermd door een prikkeldraad, wanneer ik zoo zeggen mag, van de fijnste stoffen is zij niet even onkwetsbaar als ongenaakbaar geworden? Ziedaar de sterke vrouw. Bij het instappen van een autobus, bij de hooge trappen der spoorweg-coupés, wanneer zij zich buigt achter de open deur van een taxi, wanneer zij zich neigt over haar snoezig Pekineesje, zal het de ravissante jockey-broek niet aan huldigende blikken
ontbreken.
Ondanks deze lichte noot is onze Ville-Lumière niet wat zij het vorig jaar nog was, een stad waar de lach, het kinderlijke plezier in de onbenullige dingen van elken dag, de stralende onbekommerdheid, in de lucht zweefde en op alle straten en pleinen te grabbelen lag. Parijs bedenkt zich. Parijs huivert. Het trekt zich terug in zijn schulp. Het is gekweld. Het is verontrust en geplaagd. Het heeft nachtmerries en een zwaar hart. Waarom? Niet om de naderende economische crisis, niet om de fabrieken, die de werkuren beginnen in te krimpen. Daar is de Franschman desnoods tegen opgewassen, want iedereen bezit zijn spaarduifje. Niet om de milliarden, welke de vorige week verloren gingen op de Beurs. Die verwisselen tijdelijk van eigenaar, en al woont die eigenaar te Frankfort, te Amsterdam of in Londen, daarvoor verliest hij zijn goed humeur niet. Neen, er passeerden andere spoken en schimmen. De onrust schuilt dieper. Het is de Garibaldi-zaak, die de dingen donkerder kleurde, het zijn de perspectieven, waarop deze afschuwelijke rooversgeschiedenis uitzicht geeft, welke den somberen argwaan opriep, die pas genas, welke de snaar brak, welke pas opnieuw begon te klinken, welke opschudde uit een droom, waaraan men nauwelijks weer ging gelooven, die tot bezinning dwong van eene knagende onzekerheid, welke men voorbij dacht, die met angst doet vragen: ‘Is daar weer het onafwendbare, nu reeds, Als de aard nog nat is’, niet gelijk in het vers van Boutens ‘van zonneregen’, maar van bloed en tranen?
Terwijl de regeering bovenmenschelijke pogingen doet om de Affaire-Garibaldi in den doofpot te stoppen, en daarin het hardnekkigste verzet ondervindt van de Humanité, orgaan der communisten, en de Action Française, orgaan der royalistische nationalisten, die elken dag voortgaan met het publiceeren der compromitteerendste documenten, met het vaststellen der misdadigste feiten; terwijl de Italiaansche troepenbewegingen, ruchtbaar gemaakt door Charles Maurras, chef der royalisten, ter sprake zijn gekomen in den ministerraad, en beantwoord zijn met Fransche troepenbewegingen; terwijl een opzienbarend proces, dat voor beide landen noodzakelijkerwijze vol voetangels en klemmen moet zijn, niet meer te vermijden schijnt; in diezelfde week, dat de Garibaldi-bom barstte (het kon niet toevalliger.....) wordt er een boek gepubliceerd, dat den Franschman tot consternatie bracht en dat ik niet kon lezen zonder bladzijde voor bladzijde eene koude rilling te voelen loopen langs mijn rug. Het heet Les Fils de la Louve, de Zonen der Wolvin, en is geschreven door Pierre Dominique, Corsicaan van geboorte, dus driekwart Italiaan, een zeer begaafd letterkundige, die zich de laatste jaren in de politiek wierp, begon als conservatief en zwenkte naar links (maar de communisten verfoeit) en die, wanneer ik mij niet vergis, arts is voor krankzinnigen. Ik ben bang, dat zijn boek over enkele maanden wereldberoemd zal zijn. Moge het vóór dien tijd de gekken genezen, die bezig zijn eene natie ten verderve te voeren.
Wat betoogt hij? Dat Italië, wanneer Mussolini aan hef hoofd blijft, zich onherroepelijk, vroeg of laat, moet werpen op Frankrijk, Hij betoogt dit; maar bewijst hij het? Helaas, ja, Een Italiaansche aanval is onvermijdelijk, Terwijl de Franschman internationalistisch denkt, en streeft, en overal den Mensch ziet, nooit de natie, zelfs in zijne koloniën den Mensch zoekt, terwijl de Franschman universeel, Europeesch voelt, en slechts zijn chauvinisme voelt ontwaken in aanvallen van koorts, is de Italiaan van nature nationaal, particularistisch en sinds eeuwen anti-Fransch. Wanneer gij dit niet gedacht hadt, lees dan de Promenades dans Rome van Stendhal, die in 1830 geschreven zijn en reeds meenig anti-Fransch staaltje memoreeren. De Italiaan is niet alleen verwoed nationalistisch en anti-Fransch, hij is bovendien imperialistisch. Hij leeft gebiologeerd door het Rome der Keizers en door het Rome der Pausen. Zijn hersens vormen een museum van grootheid en grootheidswaanzin. Het oude gezegde ‘Urbs Roma, caput mundi’, de Stad Rome, hoofd der Wereld, herleefde bij den hedendaagschen Italiaan. In het begin onzer jaartelling martelde men de Christenen, omdat zij niet wilden offeren aan een beeld des Keizers, dat de goddelijkheid van den Staat voorstelde. Maar zij plaatsten God boven den Staat en lieten zich verbranden en opvreten voor deze overtuiging.
Deze staatsvergoddelijking herrees bij den modernen Italiaan. Italië werd ‘Divina Italia’, het goddelijke Italië. Aan deze Godin wordt alles onderworpen, de persoonlijke vrijheid, de vrijheid van gedachte, het welzijn, het leven. Deze Godin wilde haar messias, en zij kreeg hem: Benito Mussolini. Hij is meester van het land en van het leger. Hij bezit een lijfwacht van 80.000 pretorianen. Die pretorianen hebben Italië onder elkaar verdeeld. Zij hebben de vrijheid verbeurd verklaard. Een burger bestaat nog slechts als functie van het Fascisme. De jeugd wordt georganiseerd voor het fascisme. Zelfs de kinderen. Er zijn ‘avanguardia giovanili’ en er zijn ‘Balilla.’ Zij bezitten een uniform, het zwarte hemd, zij hebben een strijdkreet: ‘Italia sopra tutto’: Italië boven alles, zij leeren een afzonderlijken catechismus, den ‘Catechismo del Balilla e dell'avanguardia fascista’. Die catechismus luidt o.a.: ‘Ik ben Italië, uw moeder, uw vorstin, uw godin; gij zult geen andere moeder, geen andere vorstin, geen andere godin boven mij erkennen. Ik geloof in het eeuwige en onaantastbare Rome, moeder van mijn vaderland, stralend en heerschend middelpunt der beschaving van Europa, en van de Wereld, en in Italië, haar oudste en zeer glorierijke dochter, welke geboren werd door de wonderdadige werkzaamheid van God, uit den maagdelijken en vruchtbaren schoot van het Genie...’ Dit zonderlinge ‘Credo’, even belachelijk als gevaarlijk, wordt onderricht en uitgelegd op alle scholen.
Welke banen zal dit volk betreden, welks ingeboren historische hoogmoed (afstammeling der Romeinen!) zoo wordt oververhit? Den weg der verovering, der invasie. De inval is door de Goden gewild. De Franschen hebben geen kinderen. De Italianen bezitten, wat men bezongen heeft als de ‘roemrijkste schoot der Italiaansche vrouwen’. De Franschman wilde niet meewerken aan de overbevolking van Europa, die 15.000.000 dooden kostte. De Franschman bleef de éénige. Wat zal de Italiaansche overbevolking kosten? En de Franschman heeft de Italianen noodig. Zij arbeiden in Frankrijk als mijnwerker, als metselaar, en in duizend-en-één baantjes. Wanneer Frankrijk de Italianen noodig heeft èn in het moederland, èn in Tunis, èn in Algiers, waarom niet meteen Frankrijk koloniseeren door de Italianen, gelijk het oude Gallië gekoloniseerd werd door de oude Romeinen? Waarom geen Fransch burgerrecht eischen voor alle Italianen, arbeidend in Frankrijk en Fransche koloniën, Fransch burgerrecht met behoud van Italiaansche nationaliteit? Waarom zouden de Italianen in Frankrijk en koloniën geen vertegenwoordigers kiezen en afvaardigen naar den Monte-Citorio? Waarom zouden Italië en Frankrijk, vragen de fascisten, op deze wijze niet samenwerken, tot heil der wereld, onder hoede van Rome? En wanneer Frankrijk niet wil? Het zàl willen, het moét willen, antwoorden de fascisten, zoo niet vreedzaam, dan met geweld. Wij Italianen vertegenwoordigen de jeugd. Wij hebben de sterkste vloot, het sterkste leger, de sterkste luchtmacht. Wij kunnen de Middellandsche Zee blokkeeren en binnenvallen in Tunis. Wij kunnen binnenvallen in Corsica, binnenvallen bij Nice. Onder al deze omstandigheden staat Frankrijk, met Duitschland in den rug, machteloos. Wij kunnen, zeggen de fascisten, bovendien onze buitenlandsche troepen mobiliseeren. Want de Italiaansche werklieden in Frankrijk zijn gedrild en
geëncadreerd!
Stel je voor: een Italiaansche opstand in Frankrijk (800.000 Italianen in Frankrijk, 2.500.000 in de Fransche koloniën) ondersteund door een gewapende actie van uit Italië! Is het niet om van te rillen? En de aanleiding? Een incident, gewild of niet, en goed geëxploiteerd. Sardinië maakte onder Mussolini's bewind een geweldigen vooruitgang, Corsica, verlaten en vergeten door Frankrijk, zonder wegen, zonder verkeersmiddelen, kwijnt berooid weg. Corsica is ontevreden. Wat valt gemakkelijker dan die zeulende ontevredenheid aan te wakkeren, een opstand te verwekken en van af de noordkust van Sardinië met een paar duizend gewapende fascisten in te grijpen? Als er geen opstandige Corsicanen zijn, zal men desnoods fascisten aankleeden als Corsicanen, en Frankrijk, met Europa, staat voor een fait accompli. Hetzelfde met de Riviera. Daar vertoevende Italianen zijn ontevreden over het Fransche gouvernement, maken een relletje, roepen de hulp in van Mussolini, een bataillon onhoudbare fascisten overschrijdt de grens en het onvermijdelijk is gebeurd. De Goden willen het! Mussolini's leger, Mussolini's pretoriaansche wacht ligt werkeloos. Hoe lang zal de ‘Condottiere’ zijne woelzieke en systematisch op 't kookpunt gehouden benden in toom hebben? Wat wenschen de fascisten? Lees de eischen van het fascistisch congres te Napels (1922), dat eindigde met den marsch naar Rome: Dalmatië, Syrië, de Dodekanese, Tunis, Algiers, Corsica, Nice, Savoye. Anders niets! Voorloopig tenminste. Wanneer de Franschen niet grif en gereedelijk toegeven zal het ongelijk natuurlijk aan den Franschen kant zijn en men zal hen uitschelden voor bloeddorstige nationalisten. Natuurlijk.
Pierre Dominique is zoo welwillend om in de fascistische beweging een philosophischen onderstroom te ontdekken en geeft de volgende redeneering als eene suggestie van een ongenoemden Romeinschen kardinaal: Benito Mussolini is Julianus de Afvallige. Kent gij het magistrale drama van Ibsen over dezen curieuzen Romeinschen Keizer, die in de vierde eeuw na Christus het Paganisme trachtte te herstellen en sneuvelde in een oorlog tegen de Parthen onder den kreet ‘Gij hebt overwonnen Gallileeër’? Het is een helaas nooit opgevoerd meesterwerk. Gelijk Julianus de Afvallige, zoo redeneerde de kardinaal van Pierre Dominique, de dwaze en tot mislukking gedoemde poging deed om het Heidendom te doen herleven temidden van het jonge en krachtig zich ontwikkelende, toekomstdragende Christendom, zoo wil Benito Mussolini, gesteund door het Vaticaan (dat neutraal zal blijven, dit spreekt van zelf...), bevriend met de Jesuïeten, een aartsvijand dei Franc-Maçonnerie, zoo wil hij 1789 te niet doen, de nieuwe wereld, die oprees uit de Verklaring der Rechten van den Mensch, de Déclaration des Droits de l'Homme. Het toekomstig conflict tusschen Italië en Frankrijk, dat Dominique onvermijdbaar acht, zal geen gewone oorlog zijn, geen burgeroorlog of oorlog tusschen zuster-naties, maar een godsdienstoorlog, een krijg tusschen Frankrijk, dat de Revolutie en de Vrijheid van den Mensch vertegenwoordigt, en Italië, dat zich ten strijde gordt onder de vaan der Contra-Revolutie, opgeheven door het Fascisme. En Mussolini, zegt hij, moet sterven onder denzelfden kreet als Julianus de Afvallige: ‘Gij hebt overwonnen Gallileeër.’ ‘Ou bien que la nuit tombe sur la terre...’ ‘of dat anders de nacht dale over de aarde...’ De Mensch tegen den Staatsmoloch.
Denkt over deze redeneering zooals gij wenscht. Ik blijf onpartijdig. Ik registreer een boek, dat mij kippenvel gaf. Ik registreer het onder den indruk der complotten van Garibaldi, waarover ik u schreef, onder den indruk der geënsceneerde aanslagen op Mussolini, welke Frankrijk op den hals geschoven werden, onder den indruk der bestormde consulaten. Ik begrijp eerst na dit boek, waarom de Fransche regeering Mussolini en quarantaine houdt, zooals het heet. Vrede is ten opzichte van dezen regeeringspersoon even gevaarlijk als oorlog: men weet wat hij wil en het beste leek tot dusverre om er niet over te praten. Ik begrijp ook de pogingen om de Garibaldi-affaire te sussen. Waarom heeft men deze gore historie opgerakeld? Wanneer men bedenkt wat allemaal uit een Garibaldi-proces kan voortvloeien, zou men het gaan vermoeden. Maar kon de politie anders handelen, kon zij het infernale gekonkel langer laten duren?
Eén ding schijnt vast te staan: de lankmoedigheid van Frankrijk zal grenzeloos zijn. Maar wanneer dit edele land tot een gewapend conflict gedwongen zou worden, dat het verafschuwt, waarbij het niet de minste baat kan hebben, zal het opspringen als een getergd beest. En ik voorspel zonder de minste aarzeling: Italië zal klop krijgen, gelijk in de ‘Romeinsche’ geschiedenis nog niet voorkwam, en Mussolini, die doorgaat voor een vlijtig lezer van Machiavelli, en dus weten kan wie de uitdrukking ‘furia francese’ voor de eerste maal neerschreef (het was in 1495 naar aanleiding van den slag bij Fornovo), zal die uitdrukking van zijn lijfsauteur indachtig worden.
[verschenen: 3 januari 1927]