[Reger Hiller-variaties o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Dopper boeide gisteravond een talrijk gehoor met een zeer knappe uitvoering van Max Regers Hiller-variaties. Reger, zooals men weet, is het toppunt van muzikaal intellectualisme. Hij maakt op mij altijd den indruk als eene bladzijde Kant-philosophie en er zou alle aanleiding zijn, om zijne muziek hevig te bestrijden, als wij het groote nut van een intellectualisme niet inzagen. Wat Reger doet, is niet anders dan de uiterste, verbluffende mechanisatie der muziek en een Berlijnsch huur-koetsier, die het componeeren even volledig en systematisch leerde, zou blijken in ‘begaafdheid’ niet achter te staan. Zijn ontroeringen gaan toch niet verder dan de ontroeringen der meest alledaagsche menschheid. Wanneer uit den cycloon der modulaties een diatonisch motiefje te voorschijn komt, heeft het niet eens de belangrijkheid van een kinderliedje. En de rest zijn niets dan intellectualistische variaties op dat kinderliedje. Is dit niet reden genoeg om zulk intellectualisme niet bijzonder te hoogachten? Want niet alleen deze Hiller-cyclus, doch alle werken van Reger dragen dit kenmerk.
De slotfuge is werkelijk eene indrukwekkende burleske; eene stemming alsof men een groot café binnentreedt, waar een overwinningsbulletin wordt besproken. De geluiden krioelen in een grijze atmosfeer, alles kakelt door elkaar. Dat noemde men in de Villa Medici te Rome, tijdens Berlioz' laureaten-jaren een ‘Engelsch concert.’ Een ieder zong dan om het hardst een eigen liedje. Liedjes laat Reger wel niet zingen, doch het effect is analoog.