[B.J. Dale Romance en Finale uit de Suite voor altviool en strijkorkest (solist Lionel Tertis), Mahler Kindertotenlieder (Theodor Harrison, bariton) o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Er zijn menschen die zeggen: zie eens, de klassieke tijd der Duitsche muziek, de rijke eeuw van Beethoven en Schubert viel in de jaren dat er in 't openbaar bijna geen muziek beoefend, noch uitgegeven werd. De kunstenaars konden dus nog eens nadenken. Doch tegenwoordig...! Ze laten maar spelen en we moeten maar luisteren.
Een axioma voor vele landen, inderdaad. Hoe echter kan er zulke slechte muziek komen uit Engeland, waar de toestanden, in vergelijking met elders, zoo buitengewoon gunstig zijn, van dit standpunt bezien? Laten we 't slechts constateeren, zonder dit raadsel op te lossen. Want, wilde ik 't doen, misschien begon ik bij de Angelsaksers ('t ingenieuse verband met Leipzig en z'n midzomernacht...dutje!) en wat zou de lezer me toeroepen? Passons au déluge.
Benjamin J. Dale is geboren Londenaar en zoon van een welbekend muziekliefhebber. Hij ontving zijn opleiding in Engeland en van Engelschen. Zijn voornaamste vakken zijn piano- en orgelspel. Hij is nog jong (1885) en smaakt dus reeds vroeg de eer door een kunstenaar als Willem Mengelberg gedirigeerd te worden. Dit laatste is waarlijk geen kleine voorsprong! Er is Zondagmiddag van hem gespeeld eene Romance en Finale uit zijne Suite voor alt-viool en orkest.
Hoe een idee te geven van dit werk? Vroeger sprak men van ‘Italianismen’, het tingelend melodieuse passage-werk, eindeloos, zoetvloeiend en onbeduidend. Men vindt het in de Romance ten overvloede, doch men zal 't anders moeten betitelen. Het is namelijk folkloristisch getint nu. Hoe dus? Slavismen? Mahomedanismen? Turkismen? Tartarismen? Men kieze, het is al gelijk, doch dat men spoedig te velde trekke tegen deze folklore-manie. Benjamin Dale geeft zijne snuisterijen gemengd, dit moet hier bijgevoegd worden; het oude staat naast het meer nieuwerwetsche. Trouwens, de geheele compositie van den heer Dale wijst daarop. Zij is een voortdurende afwisseling van sentimenteele oppervlakkigheid en passages welke een oogenblik schijnen te voeren naar het beloofde land. Zij is meestal langgerekt, tot vervelens toe, dan weer komen er momenten dat de auteur zich trachtte te concentreeren. Zij mist meerendeels een eigen physionomie, een eigen stemming, zelfs wat daarop doelen zou, maar nu en dan verschijnt er ten minste in de instrumentatie een eigen kleurtje (trompetten met den solo-alt,) dat even in 't bijzonder bekoort. Maar, zij staat in een voorname salon-toonsoort! het oppervlakkige is ten minste niet origineel; men kan luisteren zonder geschokt te worden door barbaarsche zwendelarijen. In een woord: ze is niet goed, laat staan schoon, maar toch iets beter dan wat ons bereikt uit het over-Maas- en over-Rijnsche, waar men alles speelt en alles drukt. (Hier zijn niet bedoeld de producties der hopmans.)
Lionel Tertis heeft het werk voorgedragen. Wat men leest in het programmaboekje: ‘zijn geacheveerd spel, zijn bewonderenswaardige techniek en zijn warm geluid’ mag ten volle beaamd worden. Welk een genot zou het zijn dezen kunstenaar de Harold-symphonie van Hector Berlioz te hooren spelen! Hoe belangrijk had men daarmee het programma kunnen maken! Want zelden hoort men dit geniale werk uitgevoerd door een alt-violist met artistiek temperament. Dat heeft Lionel Tertis in ieder geval. Zijn instrument bezit ook het melancholisch timbre van den Cor anglais of van den alt-hobo en diens innig-mijmerende of stil-ingehouden stemmingen zoo van pas voor de Harold-symphonie, doch geenszins ter plaatse in de brokkelige alledaagsheden van Benjamin Dale.
Nog ware te vermelden Theodor Harrison, de Amerikaansche baryton met de prachtige stem en uitstekende techniek, die opnieuw Gustav Mahlers ‘Kindertotenlieder’ gezongen heeft. Wij schreven echter reeds over hem en kregen geen andere noch nieuwe indrukken van zijne voordracht.