Eine Deutsche Messe [van Otto Taubmann]
Christelijke Oratorium-Vereeniging
Het is buiten allen twijfel: Hun, die gisteravond Otto Taubmann's ‘Deutsche Messe’ hoorden, zal het werk lang in het geheugen blijven! Wat een veelsoortigheid in den Duitschen geest van onzen tegenwoordigen tijd! Het is dus noch Mahler, noch Reger, noch Strauss, noch Wagner, noch Brahms, noch allen samen, die hem belichaamden in partituren? Want wat Otto Taubmann nu gebracht heeft is, strikt genomen, even ongehoord als ongedacht, het is nieuw. Of de kunst, zooals hij ze maakt, nooit bestaan heeft, wie zal het zeggen? Dat daargelaten! Het is eene kunst van zeer bijzondere soort, een mengsel van dood en leven, buitengewoon en zeldzaam. Daarbij hybridisch in hooge mate. Als eene waterlelie in bevrozen vijver bijvoorbeeld; onze heilige kunst verstard in vormvergoding. Zooals Taubmann de techniek kent en beheerscht verstaan er haar weinigen, laten wij dit erkennen in de allereerste plaats. Hij strooit canons, fuga's en dubbelfuga's zooals een operette-componist zijn wals-deuntjes. ‘Eine Deutsche Messe’ is het culminatie-punt der contrapuntiek gelijk men ze heden ten dage beoefent. Hij stapelt in dien trant stuk op stuk, aaneengeschakeld door soli; ieder koor imponeert door zijn conceptie-in-'t groot en vooral door afmetingen. De harmonie klinkt soms verrassend en de instrumentatie is even knap en handig als de rest. Wij zeiden dat het den hoorder in de herinnering zal wortelen!
Denk eens: vier solo-stemmen, achtstemmig dubbelkoor, vierstemmig gemengd koor, vierstemmig jongenskoor, orkest en orgel, daarbij nog een koor uit de verte. Eene bezetting, niet waar, welke in haar soort een record slaat! Welke zoogenaamde Apollinische componist of Akademiker heeft ooit zoo vrijmoedig durven grijpen in schatkamers die eigenlijk de Dionysiërs toebehooren?
Hier is het zonderlingst denkbare echter gebeurd: Iemand met gezond verstand, penseelen in beide handen en alle mogelijke kleuren en tinten op zijn palet, heeft niet kunnen schilderen. Iemand die eigenlijk Romanticus is, is het niet; en tevens is hij een zwart-kijkend klassicist zonder het eenigermate te zijn; bovendien koestert hij eene verdachte genegenheid voor de modernen.
Hoe alles flets is en vaal kan ik niet beschrijven; het is de abstractie der objectiviteit en de subjectiveering van de verst-gelegen abstractie!
Alle lust ontbreekt mij om het werk te analyseeren voor den lezer die deze merkwaardige uitvoering niet bijwoonde. Maar om hem eenigszins op de hoogte te stellen van de strekking der muziek en de bedoeling van den auteur geef ik een klein citaat van Otto Taubmann zelf. Eerst de tekst: 2 Chron. 16:19: ‘Want de oogen des Heeren gaan over alle landen om te sterken degenen, die van ganscher harte met hem zijn’, welke geheel het werk beheerscht. Daarover zegt de componist: ‘Dezen tekst met de middelen der toonkunst te omschrijven, uit te leggen en te verduidelijken, zooals een predikant dat in zijne desbetreffende rede zou kunnen doen, was de mijzelf gestelde opgave, welker volvoering natuurlijk naar mijne persoonlijke inzichten kon geschieden. Als nabijliggenden, algemeen verstaanbaren uitwendigen vorm bood zich hiervoor de “Messe” aan. Ieder afzonderlijk deel geeft eene uitlegging van het motto op zijne eigen manier.’ De woorden zijn werkelijk letterlijk van Taubmann. Er is een tijd geweest dat men gedichten schreef in beker-, boom-, kruis-vorm of anderszins; zou men niet wanen of mogen beweren dat Taubmann's idee thuis hoort in die eeuw van kwanselaars met kunst? Nu durven wij deze scheeve psyche en wanstaltige artisticiteit niet toeschrijven aan Taubmann's Noord-Duitsche afkomst. Want waar hij geboren werd in Hamburg zag ook Brahms, niet heel veel vroeger het levenslicht!
Gelukkig voor Otto Taubmann dat de ‘Messe’ ‘zich aanbood’! Hoe zou hij zijn origineele inval anders hebben verwezenlijkt? Als een heusche predicatie wellicht, op muziek gezet? De verschillende deelen correspondeeren inderdaad trouw met de Katholieke Mis, van af Kyrie en Gloria tot den laatsten Agnus Dei. Doch het zal hem nooit worden aangerekend tot verdienste, dat hij de Mis metamorphoseerde tot een protestantsche levenloosheid. Zijn eigenaardige roem, dunkt ons, is dat wij in hem den eersten componist ontmoeten, die bewust en stelselmatig heeft willen redeneeren in muziek. Geen beeldend voorstellen, geen programma-kunst, doch de allereerste Didaktische muziek. Men veroorlove ons die kleine vermenigvuldiging van ‘redeneeren’, omdat ‘didaktisch’ ons de beste definitie lijkt.
Het kan voor den heer Johan Schoonderbeek, den leider der Christelijke Oratorium-Vereeniging, eene langdurige studie geweest zijn, hoe deze compositie het best is op te werken tot een succes. Met alle respect voor zijn bekwaamheid, zij het evenwel gememoreerd, dat hij, menschelijkerwijze nagedacht, mistastte, toen hij besloot het Oratorium ons voor te zetten zonder aglomeraat van uiterlijke charme. Hij durfde uitgaan van de streng genomen individualiteit van den componist. Dit werd nog een grooter waagstuk door de waarlijk onvoldoende kwaliteiten van Albert Jungblut, de tenor-solist. Eene juiste intonatie van dezen in-Duitschen zanger, behoorde tot de overige zeldzaamheden. Maar bovendien bezat hij voor het hooge register geen klank genoeg en het geluid vervaagde daar tot adem; en met schoonheid van timbre en expressie van voordracht sprong hij zéér karig om. Een geluk mag men 't noemen dat mejuffrouw Tilia Hill, die de sopraan-partij vertolkte voortreffelijk gedisponeerd was; dat Gerard Zalsman de bas en mejuffrouw Hermine Scholten de alt vormden van het solo-quartett. Een geluk dat het koor alle intenties van den componist bleek te doorvoelen en ze in klank bracht met eerbiedwaardigen ernst, met bekwaamheid, al hoorde men niet altijd een fraaien toon. Deze laatste trouwens ontbrak ook het jongenskoor, aangevoerd door den heer H.P.V. Schoonderbeek. Het beste element in dit concert was de medewerking van het Amsterdamsche A Capella koor, onder leiding van Anton Averkamp, dat van uit den boven-corridor de muziek uit de verte voordroeg. Het beste naast het Concertgebouw-orkest, met de uitnemende koperblazers, van wie Otto Taubmann niet weinig vergt, vooral in de gefugeerde stukken. Ook den heer Louis Robert komt veel lof toe voor de smaakvol gespeeld orgel-partij, welke evenmin gewone eischen stelt.
De componist woonde zelf de uitvoering zijner Deutsche Messe bij. De zaal was stampvol, zooals altijd bij de concerten der Christelijke Oratorium-vereeniging. Op het podium was er meer enthousiasme dan in de zaal; de zangers juichten, Taubmann verscheen in hun midden, bedankte en kreeg een grooten lauwerkrans. Er was voor hèm inderdaad alle reden tot tevredenheid.