Amsterdamsch a Cappella-koor (Ronde Luthersche koepelkerk)
‘Der gewoonte getrouw, komen op dit Goeden Vrijdag-programma louter werken voor, welke betrekking hebben op dien gedenkdag’, schrijft Antoon Averkamp in het tekstboekje, dat het jongste concert van het Amsterdamsch a-cappella-koor ten dienste stond. Na het aanhooren van den Sequens ‘Ab arce siderea’ van Julius Röntgen hebben wij ons daarom afgevraagd: waarom koos de dirigent dit werk meer op Kerstmis dan Goeden Vrijdag toepasselijk voor de uit te voeren stukken?’ Wij zeggen ‘na het aanhooren’; want het spreekt van zelf, dat we afwachtten, en dat we de vraag niet zouden gesteld hebben, als de muziek die verwachting beantwoord had. Ons inziens had het een beteren indruk gemaakt, wanneer de heer Averkamp het Miserere van Josquin de Près in zijn geheel had uit doen voeren en de sequens, tegen welke wij willens nillens partij moeten trekken had weggelaten. De coupures in Josquin's Miserere zijn ons zeer ter harte gegaan, en onze antipathie tegen Röntgen's sequens zullen wij nader verklaren.
De homophonie, vierstemmig, is op zich zelf goed; de accoorden zijn simpel en de dorische toonaard blijft volgehouden. Ook in de polyphonie. Maar die polyphonie vormt ons grootste bezwaar; wij bedoelen de imitaties waarmee in de eerste strofen de sequens herhaaldelijk inzet, de hooge stem voorop, de lagere volgend. Niet de symboliek, (ofschoon men ze terugvindt bij alle 15de en 16de eeuwsche meesters) zinspelend op
eenigszins wèl omdat zij reeds bij de tweede strofe haar zin verliest. Het is om het dunne klank-timbre, de repetities van den inval, wat van slotte burlesk wordt; het is om het mislukte der invitaties; volgens de regels, zeker, doch uit het hoofd van een componist die slechts harmonieën kan schrijven; het is, ondanks den regelmatigen samenklank, om de afwezig-zijn van alle welluidenheid. Het doet als 't ware aan als een parodie op de simple Gregoriaansche melodie. - Een tweede bezwaar vervolgens is de afwisseling van solo en koor in den loop der compositie, ongemotiveerd in litanie-vorm en daardoor zonder eenig aannemelijk effect. - Het derde bezwaar is, dat het religieuse sentiment volkomen ontbreekt. Men vindt er 't oorspronkelijke zelfs nauwlijks terug.
Julius Röntgen waardeeren wij als zeer verdienstelijk bewerker van Oud-Hollandsche boeren-liedjes, boerendansen, van vaderlandsche volkséederen uit vorige eeuwen, van sonates van Locatelli etc. etc. Nu heeft hij misgetast. ‘De sequens (aldus het programma-boekje) is gevonden door prof. dr Angul Hammerich (Kopenhagen) in de bibliotheek van de domkerk te Lund (Zweden - vroeger de oude Metropolitaan-kerk van Denemarken) in een ouden perkamenten codex, het zoogenaamde Liber Daticus uit het einde der XII eeuw. Dus 1180 nemen we aan. En wiens denken en voelen staat, door afkomst, ontwikkeling, kunnen en aspiraties, verder van dezen tijd dan Julius Röntgen? Wie kan minder voeling hebben met de mystieke eeuwen dan hij? Eene bewerking - aangenomen dat ze noodig ware in dergelijken vorm ware in zulk geval Antoon Averkamp-zelf béter toevertrouwd geweest.
Men vergeve ons, dat wij uit de ‘stemming’ raakten. Tekorten vallen natuurlijk sterker op wanneer zij staan naast meester-werken: de Miserere van Josquin de Près, de ‘Improperiën’ van Palestrina, ‘O vos omnes’ van Christobald Morales. Het programma had ook ietwat stijlvoller kunnen zijn. Waarom eene soliste noodig is (en zij werd traditioneel) hoe voortreffelijk ook - hier Julia Culp - hare praestaties, begrijpen wij niet geheel. En de koralen van Bach staan toch lijnrecht tegenover de kunst de oude, jammerlijk vergeten contrapuntisten? Hoeveel te beter sluit bij deze aan het ‘Stabat Mater’ van Alphons Diepenbrock! Men zinge Josquin's en Palestrina's muziek met gevoel, met expressie, met gepassioneerd begrijpen en meeleven - dan: iedere melodie bloeit op, wij staan van aangezicht tot aangezicht tegenover 't warme voelen die meesters, die ook kunstenaars waren met hartstocht, hier religieusen, de heete gloed slaat brand in onze oogen, men kan mee-voelen en men luistert verrukt. Vergelijk beiden dan - Josquin met Diepenbrock! wel te verstaan, de geest, het gemoed, dat luidt uit den klank. Maar ook de muziek van Diepenbrock kan artisticiteit van uitvoerenden, kracht van uitdrukking, innigheid van begrijpen, en volle, machtige, bewogen wedergave niet ontberen. Dan verstart zij als die van Palestrina, van Pitoni, van Morales, van Josquin, tot geschreven noten.
Katholieken zullen zich nooit thuis voelen in de Ronde Luthersche Koepel-kerk. Van de oude kathedraal zei Goethe, dat het versteende muziek was; had hij een aphorisme ten beste willen geven over Protestantschen bouw, als deze kil-witte ruimte, hij had kunnen meenen: 't is versteend dogma. Katholieken eveneens zullen altijd sterker voelen het ontbreken der liturgie, het illustratieve dezer religieus dramatische muziek. Te meer daar alles wat mystisch getint is: de klank uit de hoogte etc. en zij de omgeving anders (en intiemer) gewoon zijn. Dit valt nog sterker op daar de reproductie der contrapuntisten immer een weinig cerebraal (ten onrechte meenen wij) geintoneerd wordt.
Onze lezers kennen het ‘Amsterdamsch a cappella koor’, dat zich zelf in den loop der jaren tamelijk gelijk blijft, en zijne voortreffelijkheid, genoeg en wij zullen daar niet nader op ingaan. Dit betreft ook Julia Culp, zeer schoon van stem, van voordracht, vol intenzieven gloed en emotioneerend, die voordroeg ‘Pietà Signora’ kerk-aria van Allessandro Stradella, en ‘Schlage doch, gewünschte Stunde’ Cantate aria van Bach met den heer Tierie aan het orgel. Voor dezen kunstenaar moet een orgel-bespeling op een verouderd instrument, dat wellicht nooit fraai geklonken heeft, bovendien weinig aantrekkelijkheid hebben. Uit het a cappella-ensemble was een goed solo-quartet gekozen, bestaan uit mejuffrouw Anna Ristjouw, sopraan, mej. Johanna Benjaminse, alt, de heeren Jos. E. Schilderman, tenor en Joh. A. Hoes, bas.