[Brahms Symfonie nr 2, Grieg Pianoconcert (solist Percy Grainger) en werken van Liszt en Wagner o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Van een of andere feestelijkheid, naar aanleiding van Willem Mengelbergs terugkeer uit Rusland bleek niets; geen krans om de lessenaar, gelijk Zaterdagavond in Den Haag, maar een schamel applausje bij zijn verschijnen op het podium: alles had hartelijker kunnen zijn. Er lag trouwens over den heelen middag iets mats, iets dompigs, een voorjaarsmist-stemming in de door het middag-schemeren meer dan anders befloerde groote-zaal. Brahms' levensvreugdige tweede symphonie was daar slecht thuis. Van waar kwam die dorheid, die kilte? Van 't reizen der orkestleden? Van oververmoeidheid bij den dirigent? Wat Mengelberg vergt van zich zelf kan men gerust ontzaglijk heeten. Behalve zijn heen en weer trekken door de Russische steppen van Petersburg naar Moskou: Vrijdagavond in Frankfort, Zaterdag in Den Haag, Zondagmiddag in Amsterdam!
Percy Grainger, de jonge Australiaan, die verleden jaar door Julius Röntgen hier geïntroduceerd werd en al spoedig tot roem steeg - getuige zijn optreden in het Concertgebouw - speelde het pianoconcert (orkestbegeleiding) van Edward Grieg, een werk dat hij eenmaal voorgedragen heeft, onder leiding van Grieg zelf.
Het zijn niet de gunstigste omstandigheden voor een pianist, om zich in al zijn eigenaardigheden te doen kennen, dat hij moest spelen in een wijde ruimte, naast een voortreffelijk orkest, waarvan ieder klankschoon instrument protesteert tegen de kleurloosheid van het klavier, waarvan elk ensemble, en vooral een tutti of een fragment voor de kopergroepen het doode timbre der piano nog versombert en verder, dat men hem moet hooren in Griegsche muziek, tegenover welke ieder zich ook weer anders plaatst. Voor mij is Griegsch concert lang zijn beste werk niet en 't heeft mij nergens kunnen boeien. Wij laten nog daar, de vele ongelukkige combinaties van piano en orkest, die hij telkens zoo schijnt te arrangeeren, dat de piano, wat klank betreft, in 't nadeel komt. In de eerste plaats stoorde ons echter zijn vormeloosheid; het barokke, planlooze volgen der stemmingen. Gaven deze den pianist soms zijne vele - op zich zelf uitnemende - tempi rubati in waarmee hij verschillende keeren met zijne begeleiders in een licht conflict kwam? Verder lokt ons in dit concert de Mendelssohnsche rythmiek (waar hij niet Noorsch is, n.l.; Grieg streed wel tegen den invloed van Mendelssohn, doch heeft hem nooit geheel overwonnen, wat hij wijten mag aan zijne studie jaren in Leipziger conservatorium) en diens trompetten-behandeling maar heel weinig.
Doch Percy Grainger behaalde een ruim succes. Hij is voor de Hollanders een soort van Noorsche blonde Licht-god, een Balder. Meer nog, toen hij solistisch optrad met ‘Triana’ van I. Albeniz, dat wij al een van hem hoorden en ‘Sussex Christmas Choral’ in eigen bewerking. Over zijne virtuositeit zullen wij nog spreken bij het concert dat hij Zaterdagavond gaat geven in de kleine zaal. Nu wijzen wij slechts op zijn ontzaglijke praestaties in de Toccata (cis klein) van Claude Debussy, een opeenhooping van onnoemelijke moeilijkheden.
Behalve het genoemde bevatte het programma nog de vierde symphonische Dichtung ‘Orpheus’ van Liszt en Wagners Tannhäuser-ouverture.