[Eerste gastdirectie van Georges Enesco met zijn twee Roemeense rapsodieën – Willem Mengelberg dirigeert Symfonie in C van Schubert en de Ritt der Walküren van Wagner] (Concertgebouw)
De Roemeensche Rhapsodieën van Georges Enesco die Donderdagavond voor 't eerst te Amsterdam werden uitgevoerd, gaven ons meer te voelen dan te denken. Het is impressionistische, uiterst sensitieve muziek, zooals trouwens de grootste helft der tegenwoordige kunst. Wat Enesco echter onderscheidt van zijne voorgangers, Berlioz, Liszt en zijne tijdgenooten Fauré, Debussy, bij welk viertal hij zich zeer nauw aansluit, is zijne onbedwingbare melodiek. Hij wint het daarom van allen in rijkdom en kracht van expressie, omdat hij even voortreffelijk als zij, de harmoniek beheerscht, de geheimen kent der compositie met de verborgenste en effectvolle complicaties der orchestreering, maar hen allen te boven gaat in ongeëvenaarde vindingrijkheid der melodieën.
Gedeeltelijk sluit hij zich hier aan bij de cultuurmuziek, gedeeltelijk bij de oer-primitieven. In beide rhapsodieën vindt men wijsjes zoo aartsoud en onloochenbaar ethnographisch, méér dan artistiek, in hun eigenaardige opvolging van halve tonen, heele en overmatige seconden, dat ons Boheme, de Balkan-bergen en de Kaukasus, waar de melancolische herdersfluit ze wel gespeeld zal hebben, nog te dichtbij liggen. Zij missen alle preciseering van rythme, alle bepaalde melodische lijn. Het is niet 't gevonden lied, maar het gezochte lied; in een historisch milieu kan men ze daarom moeilijk plaatsen.
Zij bezitten echter een zeer curieuze bekoorlijkheid; vooral zooals Enesco ze aanwendt in dialogen van fluit (of klarinet) en hobo. Deze passages vormen het middendeel der eerste rhapsodie, het begin der tweede. De werken hielden den hoorder in spanning, het meeste echter de tweede. Rythmisch overtreft hij hier Dvorak, Tschaikowsky en alle verdere Zigeuner-componisten. Deze bijna altijd grof en ruw, met lawaaierig slagwerk als bekkens en groote troms. Enesco is fijn en zoekt het vooral in de subtiele beweging. Prachtig is de climax, die hij bereikt in de tweede Rhapsodie.
Enesco dirigeerde zelf en had een ontzaglijk succes. Willem Mengelberg echter stond niet bij hem ten achter en de C dur symphonie van Schubert, Der Ritt der Walküren zijn niet alleen wel zoo dankbare werken, doch bovendien werden zij ook magistraal vertolkt.