[Brahms Serenade nr 2, Cherubini Ouverture Les deux journées en Beethoven Symfonie nr 5 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Opus 15 van Johannes Brahms, een serenade voor klein orkest, is de eerste noviteit van dit winterseizoen. Het is een lang werk, geconcipieerd van melodieën in den miniatuur-toon, het geeft geen groote gedachten, doch aardige, lieve, zachte, stemmige klanken, beiden gelijk 't karakter der serenade past. Maar twee eigenschappen van het werk zullen wel de onvermijdelijke oorzaak zijn, naar wij voorzien, dat het werk zich niet op het programma handhaaft. Op de eerste plaats de doorloopende lengte der vijf deelen (op 't tweede na, het scherzo) in hun scheeve verhouding tot de gemoedelijkheid der thema's - een zeer storende contradictie - ten tweede de matte instrumentatie. Wat het eerste betreft, de vinding en opbouw der muziek, wij erkennen onmiddellijk het meesterschap van den componist over den vorm. Doch bij het eerste hooren van een gemoedelijk thema doorvoelt ieder muziekkenner er onmiddellijk diepte en inhoud van en weet van te voren reeds ongeveer, wat hem in een eventueele doorvoering te wachten staat. Geeft de auteur meer, dan zijn dat verrassingen welke vrij belangrijk moeten zijn, willen zij boeien. Brahms geeft in het eerste, derde en vierde deel veel meer dan men verwacht en het is niet van den aard dat 't het genot verhoogt of verdiept. Wij willen hiermee echter volstrekt niet zeggen, dat hij onbeduidende dingen vertelt. Hij vertelt overbodige. Mede-oorzaak van dezen indruk is zonder twijfel de instrumentatie. Zijn klein orkest bestaat uit twee fluiten, twee hobo's, twee fagotten, twee klarinetten, twee hoorns, alt-violen, violoncellen en contrabassen. Een gewichtig deel van het orkest liet hij dus weg: de eerste violen, tweede violen en trompetten. Het is te voorzien dat bij zulke instrumentatie, hoe men ze ook combineere, nergens een glanspunt te bereiken is, de klank is voortdurend mat, somber, zwaarmoedig. Zooals wij reeds zeiden bestaat de serenade uit lichte scherts-muziek, het adagio uitgezonderd. Hoort men deze schertstonen inzetten,
dan verlangt en verwacht men hun hoogtepunt in vreugde, in kracht, in licht en gloed. Nu hoort men echter een stijging hier, een stijging daar, in dit deel een soort van climax en in dat, doch altijd blijft men onbevredigd door dat eeuwige doffe coloriet; den glans, de schittering blijft men verlangen en missen. Bovendien, waarom Brahms deze bezetting koos, is gedurende het geheele werk een raadsel en men ontkomt niet aan de gedachte: om de curiositeit. Of wilde hij een dier romantische nachten verklanken, met maneschijn, blauwen luchtwaas, een oud kasteel met zwanenvijver, treurwilgen en hooge platanen, waaronder de muzikanten den graaf of hertog hunne serenade brengen? In zijn vroege Schumann-periode heeft Brahms deze bleeke stemmingen zeker zeer na gestaan. Dit vergoelijkt echter geenszins de geringe werking der compositie. Zij is te gesluierd, te mat, men kan er niet met genoegen naar luisteren, noch met voldaanheid over terugmijmeren.
Het orkest-spel was superieur, wij willen dit slechts met een enkel woord aanduiden. De hobo overheerscht het werk, zij klonk kostelijk op zich zelf. Het gedurige overheerschen gaf echter 't geluid iets smachtends, een al te delicieus tintje. Hieraan heeft de speler, die er zeer gezond-artistieke meeningen op na houdt, geen schuld. Ook voor de klarinetten en fagotten niets dan lof, alleen de hoorn gaf in het adagio even een minder juisten inzet. Even groote waardeering geldt de ouverture van de opera ‘Les Deux Journées’ van Cherubini (gespeeld ter herdenking van den meester, die 14 September 150 jaar geleden te Florence geboren werd). Alles was schoon en goed. Doch grooten indruk maakten geen van beide werken.
Mengelberg geeft echter nooit een concert zonder triomf, dit is ondenkbaar; en dezen middag was het de vijfde symphonie van Beethoven, welke hem de opgetogenheid bracht der vele hoorders. Men weet, dat dit werk een zijner ‘Meisterleistungen’ is. En die het verzoek richtten om eene herhaling, zijn zonder twijfel de talrijke vereerders van den grooten kunstenaar.
De glanspunten van dit werk zijn bekend: men vindt ze in elk deel. Het is de voortdurende afwisseling van licht en schaduw, immer groeiend in innigheid van uitdrukking en zwaarder tegenstelling der verhoudingen. De opzet hiervan ligt in het eerste deel: het eerste motief, lieflijk doch somber van onrust, en het klare tegenthema, dat echter immer begeleid wordt in de bassen door het bewegelijke hoofdrythme. De expressie stijgt en dezelfde verhoudingen ontmoet men in het andante, de teer-melancolische dansmelodie (de voornaamste) en het heroisch gerythmeerde trompetten-thema. De verhoudingen dezer twee eerste deelen keeren terug, reusachtig samengevat in het scherzo-finale, de tegenstellingen nogmaals vergroot, maar ditmaal de rust, de vrede, de triomf, de vreugde als heerschers over alle leed en somberheid. Mengelberg deed dit beter uitkomen dan wij ooit kunnen beschrijven. Van af den inzet klom het werk. Het is de ontzetbare groei van iets duister-imposants, dat naar het hart grijpt. Elke vergelijking blijft dood. Het is 't onzegbare dat men voelt aankomen, niet in toon, niet in kleur, noch in woord, want het doel verdringt hier staag de middelen, men hoort slechts de muziek, de hooge macht, die de ziel wakker klopt en daagt tot bewust-zijn, het is de vaardig geworden geest, die vizioenen schept, onbeschrijflijk en in soort van sensatie met geen enkele uiting der kunsten vergelijkbaar, het is 't gevoel dat levend wordt, ontoombaar opbruischt, met langzaam beweeg opvoerend naar eene verheerlijking, die dooden zou, gebeurde zijn onverwacht, onvoorbereid.
Wij danken dit Mengelberg. Geen dirigent leidt deze symphonie zorgvuldiger naar haar hoogtepunten, met geniale klaarheid bespeurend haar innerlijken gang. Ook de hoorders beseften en ondergingen dit. Er klonk een krachtig applaus en veelvuldig bravo-geroep, dat niet ophield voor Mengelberg herhaaldelijk dankte en zijn orkest, zijn prachtig orkest deed opstaan. Wij stemden er van ganscher harte mee in. 't Was niet te overtreffen.